837 munitiereserve in de nabijheid van de stellingen achter te laten. Is eenmaal een achterhoede gevormd, dan dient daarbij verdragend vlakbaangeschut te zijn ingedeeld, hetwelk sprongsgewijze teruggaat en waarmede elke gele genheid wordt uitgebuit om den vijand, die zich bij de achtervolging licht tot roekeloosheid laat verleiden, afbreuk te doen. Eenhoofdige en duidelijke commandovoering zijn tijdens de achterhoede gevechten bovenal noodig de sprongen worden geregeld in nauwe samen werking met den achterhoedecdt., terwijl meer dan anders aandacht moet worden besteed aan de flanken. Van de gevechten onder bijzondere omstandigheden worden alleen die bij duisternis en nevel behandeld. Bij duisternis worden de vuur werkzaam heden z.v.m. voortgezet als bij goed zicht, echter wordt de wg. vnl. verlegd naar de wg.afd., terwijl de luchtwg. onder gunstige omstandigheden nog van groot nut kan zijn. Indien stellingname overdag is voorbereid, stuit zij niet op bezwaren in het tegenovergestelde geval dient men het daglicht af te wachten of, indien de omstandigheden dit uitsluiten, nabij wegen of bekende punten on de kaart in stelling te komen. Voorzichtigheid is daarbij geboden, daar bij duisternis niet goed is na te gaan, of de betrokken bijn. voldoende gedekt zijn opgesteld, terwijl nachtelijke stellingname zich bovendien snel verraadt door geraas. Nachtelijke aanvallen vereischen een grondige voor bereiding en nauwkeurige bevelen. Bij nevel worden kaartvuren afgegeven en de geluidmeetdienst ingescha keld. Ingrijpen in het gevecht van de inf. is van de oude stellingen uit als regel niet mogelijk het kan daarom doelmatig zijn, enkele bijn. onder de bevelen te stellen van de inf. en deze onmiddellijk achter de voorste lijn in stelling te brengen. Sch. B. De rol der luchtvaart bij de verdediging van Ned.-Indië, door C. C. Küpfer. (Publicatie nr. 5 van de Vereeniging tot studie van den Staat N.V. Uitg. Mij. C. A. J. van Dishoeck, Bussum). In deze, rond 40 blzn. tellende, brochure bepleit S. t.b.v. de verdediging van Ned.-Indië de vorming van een „zelfstandige luchtmacht", georganiseerd naast zee- en landmacht, om vervolgens in zijn slotbeschouwing tot de uitspraak te geraken, dat voor Nederland en Koloniën de instelling van een „Staatsluchtmacht" is aangewezen. De zeer éénzijdige publieke voorlichting van S. ten aanzien van deze beide, aan „insiders" overigens overbekende, vraagstukken, noopt ons bij de bespreking van de brochure, evenbedoelde vraagstukken ook eens uit een anderen gezichtshoek te beschouwen, zoodat, naar wij vertrouwen, voor den niet-ingewijden lezer daardoor een meer objectieve kijk op deze materie mogelijk zal worden. Na eerst een beschrijving te hebben gegeven van de onrust om de Stille Zuidzee, als gevolg van de opzegging van het Verdrag van Washington ultimo 1936, gaat S. vervolgens na, welke taken aan de deelen der Ned.-Ind. weermacht dienen te worden opgedragen hij komt tot de slotsom, dat onze verdediging in beginsel aan de luchtmacht toekomt. S. grondt zijn betoog in het kort op de volgende overwegingen a. Onze vloot kan uit financieële overwegingen nimmer krachtig genoeg zijn om bij een Pacific-conflict de vloot van een eventueelen agressor beslis send te slaan. Vandaar, dat zij zich tevreden zal moeten stellen met een bewaking van de zeetoegangen tot onzen Archipel, in samenwerking met de vliegbooten van den Marine-Luchtvaartdienst, om, als de aard van de agressie duidelijker voor oogen is komen te staan, te trachten den vijand zooveel mogelijk afbreuk te doen door den strijd op zijn verbindingen, welk middel juist in onze huidige, sterk gedifferentieerde maatschappij, haar groote kracht heeft verkregen. (Zie ook W.J. 1936, hdst. I.B. v.G.).

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1937 | | pagina 83