gezag uit als de compagnies-commandant over zijne compagnie. Een noot op dat artikel vermeldde, dat indien in de formatie van den staf van het korps geen kapitein- of luitenant-adjudant is opgenomen, de korpscommandant zoo noodig één der officieren van het korps aanwijst als commandant van den kleinen staf is de korpscommandant de eenige officier van het korps ter standplaats van den staf aanwezig, dan treedt hij zelf als com mandant van den kleinen staf op. Uit bovenstaande in het kort geschetsten ouden toestand blijkt voldoende, dat het niet in de bedoeling van den wetgever of hoogste militaire autoriteit heeft gelegen den onderluitenant strafbevoegdheid als compagnies-commandant of als comman dant van een kleinen staf toe te kennen. Waar de bestaande toestand zooveel mogelijk zal worden gehandhaafd in het nieuwe W.v.K., is het zonder meer duidelijk, dat de nieuwe wetgever evenmin die bedoeling zal hebben gehad. Welke strafbevoegdheid kan volgens de tekst der wet dan aan onderluitenants worden verleend De strafbevoegdheid is in het algemeen verbonden aan lo. het bekleeden van een bepaalde functie 2o. het bekleeden van een bepaalden rang 3o. de combinatie van lo. en 2o. Het onder 2o. vermelde blijft buiten bespreking omdat de onderluitenant als zoodanig niet in het W.v.K. wordt genoemd. Ad lo. In enkele artikelen van het W.v.K. worden functies genoemd zonder vermelding van eenigen rang. Zoo bepaalt a. art. 34, 2e lid, sub 2o, dat de bevoegdheid om alle krijgstuch- telijke straffen op te leggen in tijd van oorlog toekomt aan den commandant van een ingesloten plaats of post of van een te velde afgesneden troepengedeelte b. art. 36 sub 2o, dat de onder a genoemde bevoegdheid, met uitzondering van de straffen van streng arrest aan officieren, van terugstelling en van plaatsing in de 2e klasse van militaire discipline, toekomt aan den commandant van een compagnie (batterij, enz.) of andere door of namens den Gouverneur- Generaal of krachtens diens machtiging door den Legercomman dant aan te wijzen formatie c. art. 37, dat de door den Legercommandant aangewezen militaire gezaghebbenden de bevoegdheid hebben tot het opleggen van de straffen van ten hoogste 6 dagen streng arrest of van ten hoogste 6 dagen licht arrest aan den groot-verlofganger, die een hem in dat artikel genoemde opgelegde verplichting niet nakomt d. art. 38, le lid, 2e zinsnede, dat de onder a vermelde bevoegd heid, met uitzondering van de straffen van terugstelling en van plaatsing in de 2e klasse van militaire discipline, toekomt aan 903

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1937 | | pagina 41