den onderofficier, die in eenig garnizoen met het militair com mando is belast. Of onderluitenants in de onder a t/m d genoemde gevallen strafbevoegdheid bezitten, is afhankelijk van de vraag of deze onderofficieren in deze gevallen genoemde functies kunnen vervullen. Eerstens is het van belang te weten of de wetgever, door het noemen van den onderluitenant in artikel 38 W.v.K., hem heeft willen uitsluiten van de bevoegdheden in andere artikelen van dat wetboek. De M.v.A. op art. 38 W.v.K. zegt dienaangaande, dat de toekenning van strafbevoegdheid aan onderofficieren zich behoort te bepalen tot de gevallen, waarin zulks onvermijdelijk is. De Regeering sluit zich aan bij de meening van de leden, die van oordeel zijn, dat het in strijd zoude zijn met goede begrippen van krijgstucht om aan een onderofficier strafbevoegdheid toe te kennen, waanneer in hetzelfde garnizoen een officier, zij het van een ander dienstvak, aanwezig is. In verband daarmede is in het 3e lid van art. 38 W.v.K. dan ook bepaald, dat onderofficieren- detachements-commandant geen strafbevoegdheid hebben, indien het detachement behoort tot de bezetting van een garnizoen of post, alwaar een officier militair commandant is. Een soortgelijke bepaling voor den onderluitenant met strafbevoegdheid in een andere functie bestaat niet. Zooals hieronder zal worden aangetoond zijn er gevallen denkbaar waarin aan een onderluitenant strafbevoegdheid behoort te worden toegekend, anders dan op grond van art. 38 W.v.K. Of in deze gevallen de door den wetgever bovenbedoelde „onver mijdelijkheid" aanwezig is, blijft een open vraag. Het antwoord zal in de jurisprudentie moeten worden gevonden en de uitspraak van den krijgsraad te Tjimahi, welke voor den Heer Clavareau aanleiding is geweest tot het stellen van zijne vraag, kan worden aangemerkt als een stap in de richting van een bevestigend antwoord. Voor wat het sub a t/m d genoemde betreft zal achtereenvolgens worden onderzocht of de onderluitenant voor het vervullen van de daar genoemde functies in aanmerking kan komen. Sub a. Volgens 26, 2e lid, van de A.O. 1925 Nr. 13 (Leger- samenstelling) bestaan de garnizoensbataljons in tijd van vrede elk uit een staf en een door den Gouverneur-Generaal te bepalen aantal compagnieën of detachementen. Tot commandant van deze laatste zijn ook de onderluitenants benoembaar. De plaatsen, waar deze detachementen zijn gelegerd, 1) Volksraadstukken, t.a.p. blz. 16. 904

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1937 | | pagina 42