Ten slotte moet worden nagegaan of de onderluitenant tijdelijk als vervanger voor den luitenant-adjudant kan optreden. Art. 35 I.D.I. sluit, zooals hierboven is betoogd, dergelijke ver vanging uit, terwijl een beroep op de „Nadere voorschriften betreffende de onderluitenants van het K.N.I.L." niet kan opgaan, omdat hier alleen over de betrekking van compagnies-comman dant wordt gesproken. Geeft men evenwel een ruime uitlegging aan de woorden„functie van compagnies-commandant", zoodat daaronder wordt begrepen „alle functiën waaraan het gezag van compagnies-commandant is verbonden", dan wordt de vervanging van betrekking van luitenant-adjudant door een onderluitenant niet uitgesloten. Hoewel de K.R. te Tjimahi zich hierover niet heeft uitgelaten is een dergelijke uitlegging aanvaardbaar. Het verleenen van strafbevoegdheid aan een onderluitenant, waarnemend luitenant-adjudant, tevens detachements-comman- dant, in het door den Heer Clavareau bedoelde geval, is in strijd met art. 38, 3e lid, sub le, W.v.K. omdat een kapitein ter plaatse aanwezig was. Sub c. De strafbevoegdheid van den onderluitenant is afhan kelijk van de aanwijzing als militair gezaghebbende door den Legercommandant. Of een dergelijke aanwijzing wel eens heeft plaats gevonden heb ik niet kunnen achterhalen. Sub d. De onderluitenant, in een garnizoen met het militair commando belast, is dus bevoegd tot het opleggen van alle straffen behalve die van terugstelling en die van plaatsing in de 2e klasse van militaire discipline. De beperking in art. 35 onder le en 2e W.v.K. voor den Officier-plaatselijk-militair-commandant, geldt dus niet voor den onderluitenant. Vervolgens blijft de onderluitenant strafbevoegdheid houden indien tijdelijk een officier in het garnizoen verblijf houdt en wel omdat de uitsluiting van strafbevoegdheid in art. 38, 3e lid onder lo, alleen geldt voor den onderofficier-detachements-com- mandant en niet voor den onderofficier belast met het militair commando. Ad 3. De combinatie van functie en rang wordt voor den onderluitenant alleen in art. 38, le en 3e lid, W.v.K. genoemd. Dit artikel vereischt geen nadere bespreking. Resumeerende komen wij tot de conclusie dat de positie van den onderluitenant, voor wat betreft zijn strafbevoegdheid, niet op duidelijke wijze is omschreven en een nadere regeling daarvan wenschelijk is met het oog op de vele moeilijkheden, welke kunnen ontstaan bij de waarneming door den onderluitenant van luitenantsdiensten. 908

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1937 | | pagina 46