lang haren weg genomen over het dorre gras tot aan haar eerste hindernis, de door menschenhand gemaakte muren van ons bouw vallige paleis. En zij scheen daar te dralen en te dwarrelen en een kindertaaltje te murmelen. Dit, zeiden zij mij, is de beste zij heeft geen geur. Mijn Arabieren wendden zich af van geuren en weelderigheden om de voorkeur te geven aan dingen waaraan de menschheid part noch deel had gehad. De Bedoeïn uit de woestijn, daar geboren en opgegroeid, had met zijn gansche ziel deze naaktheid omsloteneen soberheid, té hard voor vrijwillige bezoekers, doch die hij verkoos om de gevoelde maar niet uitgesproken reden, dat hij zich daar ontwij felbaar vrij gevoelde. Hij slaakte er de materialistische banden, deed er afstand van de gemakken, overtolligheden en andere complicaties om een persoonlijke vrijheid te bemachtigen, welke door honger en dood werd belaagd. Niet dat hij deugd zag in de armoede op zich zelf hij genoot wel van de kleine ondeug den en weelden koffie, frisch water, vrouwen welke hij daar kon behouden. Doch in zijn levenskring vond hij lucht en winden, zon en licht, open ruimten en een groote ledigheid. De Natuur kende daar geen menschenarbeid noch vruchtbaarheid niets dan de hemel boven en de ongerepte aarde beneden. Hij kwam er onbewust God nabij. God had voor hem geen mensche- lijken vorm, was niets tastbaars, geestelijk noch zedelijk, zich niet bekommerend om de wereld of om hem, niet natuurlijk, doch slechts een begrijpend Wezen, de oorsprong van alle werkzaam heid, met natuur en materie als een spiegel, welke Hem weer kaatste- De Bedoeïn kon niet in zichzelven naar God speuren, omdat hij er te zeker van was zelf in God te zijn. Geen denkbeeld kon hij zich vormen van iets, wat ook, dat al dan niet Gods was, van God die alleen groot was en toch was er een alle- daagschheid en huiselijkheid in dezen Arabischen God, die was hun eten en drinken, hun twisten en begeeren, de eenvoudigste hunner gedachten, hun vertrouwde helper en vriend, als onmo gelijk is voor hen, wier God zoo droevig voor hen is verhuld door het decorum van den formeelen eeredienst. Arabieren voel den geen tegenstrijdigheid in het brengen van God in de zwak heden en begeerten van hun minst eervolle zaken. Hij vertolkte het vertrouwdste hunner woorden en inderdaad hebben wij der welsprekendheid ernstig te kort gedaan door Hem met het kortste en leelijkste onzer eenlettergrepige woorden te benoemen. Deze woestijngodsdienst scheen niet in woorden te kunnen worden vastgelegdhij werd gevoeld als een invloed. En zij die lang genoeg de woestijn ingingen om haar open ruimten en haar naaktheid te vergeten, werden onvermijdelijk tot God gebracht, als de eenige toevlucht, den stroom van alle wezen. 871

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1937 | | pagina 9