Lawrence had dus zijn man gevonden. Hij bezocht nu de troepen het Mauloed, Faisoel's adjudant, die hem rondleidde en zich beklaagde, dat er weinig geweren, onvoldoende munitie, geen mitrailleurs en berggeschut, technische hulp noch inlichtingen dienst waren. En dat het Tursche veldgeschut onder de ongeoe fende Arabieren een panische schrik veroorzaakte allen schenen ontmoedigd te zijn. Tijdens een langdurig traag gesprek van Lawrence met Faisoel kon Mauloed zich niet langer inhouden en barstte uit „Schrijf „geen rapport over ons. Het eenig noodige is vechten, vechten „en hen dooden. Geef mij een batterij Schneider berggeschut „en mitrailleurs, dan zal ik de zaak voor u in orde brengen. Wij „praten maar en doen niets". Lawrence antwoordde even op gewonden en Mauloed, een prachtige vechtjas, die een gewonnen gevecht als verspild beschouwde als hij niet een verwonding kon laten zien om te bewijzen, dat hij zijn mannetje terdege had gestaan, nam de handschoen op. Zij krakeelden, terwijl Faisoel zat toe te kijken en verheerlijkt tegen hen glimlachte. Dit gesprek was voor Faisoel een ontspanning geweesthij had weer moed gevat alleen door het kleine feit van Lawrence's komst. Want hij was een man van stemmingen, heen en weer gaande tusschen juichen en wanhoop, en juist nu doodop. Hij scheen jaren ouder dan 31zijn donkere vragende oogen, welke een weinig schuin in zijn gezicht stonden, waren rood beloopen, en zijn holle wangen diep gegroefd en gerimpeld door het peinzen. Zijn natuur had tegenzin in nadenken, want dat vertraagde zijn activiteitde moeite daarvan deed zijn gezicht vertrekken in vluchtig pijnlijke 960 van fel scharlaken en goud. Zijn oogleden waren terneergeslagen en zijn zwarte baard en kleurloos gelaat waren als een masker boven de vreemde stille waakzaamheid van zijn lichaam. Zijn handen hield hij gekruist voor zich op zijn dolk. Ik groette hem. Hij maakte plaats voor mij in de kamer en zette zich op zijn kleed bij de deur. Toen mijn oogen gewend geraakten aan het halfduister zag ik dat in de kleine kamer vele stille figuren waren die Strak naar mij of Faisoel keken. Hij bleef staren naar zijn handen, welke speelden met zijn dolk. Ten laatste vroeg hij zacht, hoe ik de reis had gevonden. Ik sprak over de hitte en hij vroeg wanneer ik van Rabegh was vertrokken, en zeide dat ik voor dit seizoen snel had gereden. „En wat zegt ge van onze opstelling hier in de Wadi Safra ,,Ze is goed maar ver van Damascus Het woord was als een zwaard in hun midden gevallen. Er ging een trilling door het geheele gezelschap. Daarop bleef ieder roerloos waar hij zat, en hield een minuutlang den adem in. Sommigen droom den wellicht van een ver verwijderd succes anderen dachten het misschien een herinnering aan hun laatste nederlaag. Faisoel hief ten laatste de oogen op, glimlachte tegen mij en zeide „Gode zij geprezen, dat er Turken dichter bij ons zijn Wij allen glimlachten terugen ik stond op en verontschuldigde mij voor het oogenblik.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1937 | | pagina 10