verleiden tot afdalen naar voor de cavalerie geschikt terrein, soms zelfs tot achtervolging, gevolgd door een bliksemsnelle keert- wending en ren, was een meermalen met succes toegepaste list. Hoewel tijdens de laatste groote expedities Waziristan 1919/20 en 1922/23 van cavalerie geen gebruik is gemaakt, hetgeen wij meenen te mogen betreuren, beduidt dit geenszins, dat het ruiterwapen in het grensgebied heeft afgedaande bij de Covering Troops ingedeelde cavalerie regimenten en wellicht ook de dicht daarbij te Risalpoer en Mardan gelegerde brigade (zie bijlage II, I.M.T. 1937 nr. 9 blz. 787) zijn hiervoor het tastbare bewijs. b. De artillerie. De taak van de artillerie is uiteraard steeds beperkt gebleven tot het verleenen van steun aan de infanterie, hetzij door het afgeven van vuur op de met de infanteriewapens onaantastbare sanggars, hetzij door het bevuren van aanvallende benden, en tot het vernielen van al of niet versterkte huizen, welke men niet kon of niet wenschte te naderen. De vuurleiding was immer eenvoudigde batterij commandant kon dicht bij zijn batterij staan, in welker onmiddellijke nabijheid, zij het dan gedekt tegen 's vijands vuur, zich de gevechtstreinen als regel eveneens op hielden. Deze gemasseerde opstelling was noodzakelijk teneinde den vijand een zoo gering mogelijk aantal aanvalsobjecten te bieden de beveiliging van de artillerie, zoowel op marsch als in stelling vereischte meermalen groote zorg. Hoewel zoowel vlak- als krombaanvuurmonden met succes zijn aangewend, heeft laatstgenoemde geschutsoort duidelijk getoond, steeds in het voordeel te zijn, hetgeen, gelet op het geaccidenteerde terrein, geen verwondering behoeft te baren. 1) Opmerkelijk is, dat de Engelschen er in den loop van de jaren toe zijn overgegaan, geschut van steeds zwaarder kaliber bij de colonnes in te deelen in Waziristan bijv. namen in 1922/23 niet alleen lichte, doch zelfs zware veldhouwitsers aan den strijd deel het is de vraag, of de ook in moreel opzicht grootere uitwerking daarvan wel opweegt tegen het bezwaar van het grootere gewicht De (Ind.) bg.- en (Eng.) lt. vd. bijn. beschikken thans over den nieuwen 9,4 cm kanonhw., welke zeer licht is en geschikt voor opgeladen en getrokken vervoer, zoowel achter pdn. als achter aun. (Een afd. bg. art. bestaat uit 1 lt. vd. bij. en 3 bg. bijn.derhalve ook hier, althans in de gv. bijn., de verhouding 1:3). - Het kaliber van het veldgeschut en de hw. bedraagt onderscheidenlijk 8,38 en 11,43 cm de te Nausjiera gelegerde bijn. behooren tot een der beide gemot, (geïndianiseerde) afdn.; de te Razmak gelegerde sie. hw. is afkomstig van (Eng.) pdn.-tractie bij. De te Pesjawar gelegerde (Eng.) zw. hw. bij. heeft gemot, geschut van 15.24 cm. In de Ind. eenheden bestaat het personeel, m.u.v. de officieren, uit Inheemschen in de Eng. eenheden zijn Inheemschen alleen bij de gv.tm. ingedeeld. 971

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1937 | | pagina 21