1933 zelf aangeeft, dat het z.i. de hoogste tijd is te overwegen, zulks mede i.v.m. de te verwachten opleving van het extre misme, welke volgens de ervaring met een economische opleving gepaard gaat, of de machtsmiddelen bij een politieke opleving in ongunstigen zin wel voldoende mogen worden geacht. Welke overweging z.i. tot geen andere conclusie kan leiden dan dat uit breiding van de machtsmiddelen, in het bijzonder van het leger, noodzakelijk is. Een uitspraak, welke ook van vele andere zijden, tot zelfs van de commissie Idenburg toe, is bevestigd. Indien intusschen, hetgeen ons officieel niet bekend was, de infanteriesterkte, want daar gaat het in deze in de eerste plaats om, vergeleken met de sterkte van 1933 (een kleine 1000 man minder dan in 1926) met een dikke 1000 man is vermeerderd en dus de sterkte van 1926 een klein weinig overschreden heeft, stemt dit tot verheugenis, doch zidks doet aan ons hetoog weinig of niets af. Bij de beschouwing van die infanteriesterkte moet immers niet worden vergeten, dat de uitbreiding van de sterkte op Java, welke na 1926 een belangrijke rol speelde, in de laatste jaren extra ongunstig is beinvloed doordat van de marechaussee bataljons de helft voor politiedoeleinden is te werk gesteld en dus bij ernstige rustverstoringen als legeronderdeel niet beschik baar is, terwijl voorts 4 infanteriecompagnieën aan de infanterie op Java zijn onttrokken. Ondanks de door den kapitein Van Dijken genoemde cijfers, blijft dan ook onze conclusie, dat ook met het oog op handhaving van orde en rust een verdere vermindering van het aantal infan teriecompagnieën ongewenscht moet worden geacht, ongewijzigd. Naar het ons voorkomt is die conclusie noch dramatisch, noch alarmeerend. Overigens gelooven wij, dat vrees voor de uitwerking van in een militair tijdschrift gestelde alarmeerende conclusies overbodig geacht kan worden. De organisatie van het regiment infanterie. Ten slotte nog een en ander over de organisatie van het regiment infanterie zelve. Inderdaad bestaan tusschen den S. en ons vele punten van overeenstemming en op andere punten slechts minder belangrijke verschillen en zulks ondanks wij schreven, dat in het bataljon een geheele compagnie infanterie wordt opgeofferd terwïlle van 1 sie.mortier en. Dat de geachte S. hiertegen zou opponeeren, was te verwachten en formeel heeft hij daarbij volkomen gelijk. Tactisch evenwel handhaven wij onze uitspraak onverkort. Immers de feitelijke versterking van het regiment volgens de organisatie van Dijken, welke uiteindelijk ook het bataljon ten goede komt, bestaat uit 980

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1937 | | pagina 30