6. DE TOTALE OORLOG EN ZIJN INVLOED
OP DE VERHOUDING DER STATEN IN
VREDESTIJD
door
A. GOTTSCHAL,
Kapitein v/d Generalen Staf.
I. Inleiding.
Reeds vele jaren achtereen wordt in dagblad en periodiek bij
besprekingen van den vorm van den hedendaagschen of toekom-
stigen oorlog bij voorkeur de uitdrukking „totale oorlog" gebezigd.
Men wil daarmede het karakter van den modernen oorlogsvorm
met een enkel woord tot uiting doen komen.
Het is evenwel aan gerechten twijfel onderhevig, of ieder, die
deze uitdrukking bezigt, leest of hoort, daaraan dezelfde betee-
kenis toekent. Zeer vaak wordt de indruk gewekt, dat het groote
publiek daarbij slechts denkt aan het gebruik van het luchtwapen
op een wijze, die met alle moraal en cultuur vloekt en onbewust
aanneemt, dat het beschavingspeil van de menschheid zoo ver
zou zijn gedaald, dat evenals eeuwen geleden bij de oorlog
voering elk humaniteitsbeginsel wordt op zijde gezet. Het kan
niet worden ontkend, dat de berichten van het oorlogsterrein in
China nieuw voedsel geven aan deze verwachting, doch men
weet uit ervaring, dat de betrouwbaarheid van de berichtgeving
veel te wenschen overlaat, terwijl anderzijds dient te worden
gewezen op het gevaar eener zoodanige geesteshouding, die door
het voeden van het bestaande wantrouwen verlammend zal
kunnen werken op het nog steeds te onderkennen streven de
onvermijdelijke wreedheid van den oorlog door aanvulling van
de tot dat doel aanvaarde oorlogsgebruiken zooveel mogelijk te
verzachten. Elk streven in die richting zal evenwel weinig succes
vol kunnen zijn, indien zij, die zich daaraan wijden, niet een juist
inzicht hebben in de practisch te bereiken mogelijkheden.
Hiertoe is allereerst vereischt een bekend zijn met de betee-
kenis van het verschijnsel, dat men oorlog noemt, met den vorm,
waaronder deze zich thans voordoet en met de factoren, die de
verhouding der staten beheerschen. Door vérgaande overschat
ting van de beteekenis, die de bewapening op die verhouding
uitoefent kon het gebeuren, dat in 1932 te Genève een ontwape-
1021