een vagen indruk krijgen van de werkelijkheid, van den achter
grond dezer cijfers. Met het oog op de strekking van dit artikel
kan worden volstaan met de vermelding van enkele gegevens 1),
Frankrijk betreffende.
De totale sterkte van de Fransche troepen varieerde gedurende
den oorlog van 3.7 (op 15-8-'14) tot 4.9 millioen man (op l-7-'15)
terwijl de effectieven aan het front (op het Westfront en in de
Orient) schommelden tusschen 2.6 (op l-7-'15) en 3 millioen man
(op l-7-'17). Daarenboven waren gedurende het grootste deel
van den oorlog meer dan 1 millioen voor den dienst te velde
geschikte dienstplichtigen (op 1 Jan. '18 zelfs 1.426.000) werkzaam
gesteld bij de publieke diensten, den landbouw, den mijnbouw,
de scheepvaart en de oorlogsindustrie. Na 1 Juli 1916 schommelde
de sterkte van de bij de oorlogsindustrie te werk gestelde dienst
plichtigen tot het einde van den oorlog om het halve millioen,
om op 1 Juli '17 haar maximum hoogte te bereiken van 559.000
man.
Vóór het uitbreken van den oorlog had de voorbereiding van
de z.g. industrieële mobilisatie wel de aandacht gehad en was
in die richting meer gedaan, dan over het algemeen wordt aan
genomen, doch in de practijk bleek die voorbereiding geheel
onvoldoende. Voor de wapen- en munitieindustrie waren b.v.
4000 vrijstellingen van opkomst onder wapenen verleend en had
men het aantal der voor de artillerieinrichtingen, de springstof-
ifenfabricage en de particuliere wapenindustrie benoodigde
arbeidskrachten geschat op respectievelijk 27.500, 7500 en 15.000
of totaal 50.000 man. In 1918 waren deze 50.000 man aangegroeid
tot 1.700.000, waarvan ongeveer 200.000 vrouwelijke krachten,
terwijl zooals reeds werd vermeld het aantal vrijgestelden voor
deze diensten van 4000 tot ruim een half millioen steeg.
Bij het uitbreken van den oorlog beschikte men in Frankrijk
over 1000 schoten per vuurmond van 75 mm (in Duitschland
13.000), over 150 schoten per stuk van 155 mm (in D. 9.000) en
over 442 patronen per geweerdragende. Bij een gemiddeld gebruik
van 20 schoten per stuk van 75 mm per dag was men eind Sep
tember '14 reeds door den oorlogsmunitievoorraad van het lichte
veldgeschut heen. De artillerie heeft in die eerste oorlogsmaan
den op enkele plaatsen met voor schietoefeningen bestemde muni
tie geschoten, de infanterie met wachtpatronen
Van de draagbare wapenen was gemiddeld 10 in herstelling.
De beschikbare hoeveelheid verwisselstukken was na eenige
maanden uitgeput, waarna een groot deel der geweren gedurende
1024
Uit Ailleret, ,,L'organisation économique de la nation en temps de
guerre".