1. De totstandkoming van de aanraking met het N. W. grens
gebied.
Lord Clive, die voor Britsch-Indië is geweest, wat Jan Pietersz.
Coen bijna anderhalve eeuw tevoren was voor Nederlandsch-
Indië, verklaarde tijdens zijn gouverneurschap over Bengalen
(1765-1768) „Nothing shall ever induce England to extend her
interests beyonden dan volgde de naam van een heuvelrug
in Neder Bengalen, welke men thans tevergeefs op elke kaart
zal zoeken.
Op het oog'enblik, waarop deze verklaring werd gedaan, heeft
zij ongetwijfeld haar politieke waarde gehad, doch met betrekking
tot een ruimer tijdsbestek was deze niet grooter dan die van den
last van den legendarischen koning, die bij opkomenden vloed,
in zijn troon aan het strand gezeten, den golven beval terug te
keeren en toen deze daaraan niet gehoorzaamden, zijn zetel maar
liet verplaatsen. In den loop der jaren zijn de omstandigheden
sterker gebleken dan de door Lord Clive uitgesproken wil.
Gestadig breidde de Britsche invloed zich uit in W. en N. richting
zij geleek een niet te keeren golf, hetgeen den vorst der Sikhs,
Randsjit Singh (1808-1839), die een zeer goed diplomaat was
en dank zij deze eigenschap zijn onafhankelijkheid wist te be
waren, aanleiding gaf tot de opmerking, dat op de landkaart „soon
all will be red". De geschiedenis heeft bewezen, hoe juist dit was
gezien en dat aan de Britsche machtuitbreiding in Voor-Indië
eerst een eind is gekomen, toen een zekere mate van evenwicht
intrad tusschen de voor- en nadeelen, verbonden aan een verdere
uitbreiding van de macht.
Van Lord Clive's vertrek uit Bengalen in 1768 tot omstreeks
80 jaar later zijn de vorengenoemde omstandigheden vrijwel
immer gelijksoortig geweest aan die, welke de V.O.C. aanleiding
gaven tot uitbreiding van haar invloed handelsbelangen, welker
veiligstelling noopte tot strijd tegen Westersche mededingers (in
Britsch-Indië vooral Franschen en in mindere mate ook Portu-
geezen en Nederlanders) en tegen Inheemsche vorstens, alsmede
het verleenen van steun aan de bevriende staten en staatjes tijdens
twisten met hun naburen, welke steun uiteraard niet voor niets
werd verleend en als regel moest worden gehonoreerd met gebieds-
af stand.
Na het midden van de negentiende eeuw werd de machtsuit
breiding in hoofdzaak beïnvloed door den wensch tot afronding
van het verkregen bezit, niet in het minst met het oog op factoren
van internationaal politieken aard, welke mede aanleiding werden
tot versteviging van het gezag in het allerwegen reeds als Britsch
erkende gebied.
1072