de eigenlijke Afghanen gangbare Poesjtoe (de Afghanen noemen zich Poesjtoen) en bewonen het grensgebied van het uiterste N. tot de omgeving van Quetta. Van daar af treft men de tweede hoofd-groep aan, de Beloetsji's, die van Arabische afstamming zijn met een sterken Dravidischen 1) en Perzischen inslag zoo spreken zij een Perzisch dialect. Tusschen deze twee hoofdgroepen bestaan belangrijke verschil len zoo kennen de Beloetsji's een hechte stamorganisatie en eeren en respecteeren zij hun stamhoofden, die een grooten invloed hebben. Hetzelfde is het geval t.a.v. de priesters, die echter van de door hen ondervonden vrijwel blinde gehoorzaamheid geen gebruik maken op politiek gebied en vrij zijn van kwezelachtig fanatisme. Bij de Pathans niets van dat alles zij zijn democraten van de allerslechtste soorteen ieder schrijft zijn eigen wet en kent slechts zijn eigen belang, is steeds nuchter en zakelijk, zelfs in oogenblikken van zoogenaamd godsdienstig fanatisme, hetgeen niets anders is dan het handig ten eigen bate uitbuiten van de mogelijkheden, welke de godsdienst biedt. Voor het bereiken van zijn doel bezigt hij alle middelen, het liefst echter een geweer, hetwelk voor den jongen Pathan hetzelfde is als een horloge of fiets voor onze jeugd op ouderen leeftijd telt hij zijn rijkdom in geweren. De wijze waarop hij zijn doel bereikt, laat hem koud zijn eigen verwanten schiet hij wellicht eerder neer dan vreemden en liefst in den rug. Toch houdt hij er een soort eerecode op na met lijf en goed beschermt hij zijn gasten, althans zoolang zij bij hem verblijven zoodra zij hem hebben verlaten, zijn zij hun leven niet meer zeker. Een stamverband bestaat wel, doch practisch slechts in tijd van nood en dan nog alleen, indien de stam als geheel wordt bedreigd de hoofden hebben evenals de priesters vrijwel geen gezag. Een enkel punt van overeenkomst met de Beloetsji's valt nog aan te wijzen in beide groepen speelt de vrouw een volkomen onbelangrijke rol, wederom een punt van tegenstelling met de verhoudingen in Atjeh waar de vrouwen vaak een grooten invloed uitoefenden. De gegeven beschrijving van den Pathan is uiteraard een gemid delde de lezer zal begrijpen, dat daar, waar Beloetsji's en Pathans elkanders naburen zijn, de tegenstellingen lang zoo groot niet zijn. Omgekeerd vallen er ook stammen aan te wijzen zooals de op blz. 675 in noot 2 reeds terloops genoemde heidensche Kafirs met dusdanige eigenschappen, dat de Pathan in verge lijking met hen een engel van goedheid mag worden genoemd. De onderlinge verschillen tusschen de te zamen de hoofdgroep der Pathans vormende stammen zijn nog zoodanig gebleken, dat 1079 Dravida's zijn de oorspronkelijke bewoners van Britsch-Indië.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1937 | | pagina 25