Afghaansche grens uitstrekt tot in Midden Tairah, maakt hen tot den belangrijksten stam van het grensgebied. Ten deele zijn zij nog nomaden en wel in zooverre, dat zij in het najaar Boven Tairah verlaten en hun winterkwartieren opslaan aan den Khaiberpas alsmede in de Kadjauri- en Akakhelvlakten ten W. van Pesjawar. Over hun eigenschappen oordeelden de meeste schrijvers zooals Nevill, Hutchinson en Holdich verre van gunstig zij noemden de Afridis de ongunstigste vertegenwoordigers van de Pathans, terwijl Mackeson, eens hun „political officer" en later door hen vermoord, hen schildert „with an avarice so great that they would not scruple to sell even their own kith and kin". Lui, roofzuchtig, wantrouwend en verraderlijk, laten zij hun vrouwen arbeiden, terwijl hun eigen handwerk bestaat uit het uitvechten van de eeuwigdurende onderlinge twisten en, in vroeger jaren, het „begeleiden" van karavanen, aan welk bedrijf zooals wij reeds zagen door de Engelschen, meer met gouden dan met looden kogels, een einde werd gemaakt. Enkele Engelschen hebben het voor den Afridi opgenomen, o.a. Sir Robert Warburton, die gedurende 18 jaar belast was met de verdediging van den Khai berpas en zelf Afghaansch bloed in de aderen had. Volgens hem is de Afridi gedwongen van kindsbeen af zijn naaste verwanten als zijn ergste vijanden te beschouwen waardoor „distrust of all mankind is almost a religion to the Afridi". Wie er echter in slaagt, dit wantrouwen te verdrijven, zal ontdekken, dat de Afridi tot groote toewijding en aanhankelijkheid zeer goed in staat is, hetgeen echter niet wegneemt aldus zijn „verdediger" dat een onjuiste behandeling of inmenging in zijn gewoonten en „vrouwenperkara's" voldoende redenen zijn „to cut your throat without the slightest compunction". Te midden van dit volk voe ren de Zakka Khels, een van de acht „clans", den boventoon, zoowel door de ligging van hun gebied, hetwelk den Khaiberpas en de toegangen tot de winter- en zomerkwartieren beheerscht, als door hun eigenschappen, welke wat ongunstigheid betreft, wel den kroon spannen. De lezer vergunne ons het volgende citaat uit „The Indian Borderland", het boek van den kolonel- topograaf Holdich, die tijdens zijn vele omzwervingen langs alle huidige Afghaansche grenzen, zoowel in het O. en W. als N. en Z., toch wel eenige ervaring zal hebben opgedaan. Holdich dan lichtte de doopceel der Zakka Khels n.a.v. den opstand in Tariah als volgt 1082 „The Zakka Khel, who were the most powerful clan, who black- „mailed the rest by right of occupation of lands stretching from the „farther mountains to the frontier of India, who lent no soldiers to „the ranks of the British Army and had no pensions to lose, the traf fickers in salt and (it is said) in slaves with Afghanistan, the wolves „of the community, were all for war".

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1937 | | pagina 28