6. DE TOTALE OORLOG EN ZIJN INVLOED OP DE
VERHOUDING DER STATEN IN VREDESTIJD
door
A. GOTTSCHAL,
Kapitein v/d Generalen Staf.
(Vervolg).
III. De totale oorlog en het oorlogsrecht.
Uit het voorgaande moge in voldoende mate zijn gebleken, dat
de aloude verschijningsvorm in de samenleving der staten, welke
men „oorlog" noemt, door de ontwikkeling der techniek in ver
schillend opzicht van karakter is veranderd en dat naar valt
te verwachten deze karakterwijziging zich in dezelfde richting
zal blijven voortzetten, tenzij men er in zou slagen den oorlog
min of meer onafhankelijk van den groei van den oorlogs
potentieel aan vaste vormen te binden.
De pogingen, welke sedert 1920 in die richting zijn aangewend,
zijn vele, zoowel binnen den Volkenbond als daarbuiten. Wij
herinneren aan de ontwapeningsconferentie van 1932 en aan de
Washington- en Londenconferenties. De te Washington en Lon
den gesloten overeenkomsten, welke tot een beperking van de
oorlogsvloten der groote zeemogendheden hebben geleid, hebben
evenwel reeds opgehouden te bestaan. Het eenige positieve resul
taat van de ontwapeningsconferentie te Genève was een verbod
tot gebruik van chemische en aanverwante strijdmiddelen, doch
men verwacht algemeen, dat dit verbod geen beletsel zal vormen
om van die middelen gebruik te maken, als dit den gunstigen
uitslag van den strijd kan bevorderen. Italië heeft in Abessinië
reeds getoond zich van dit verbod niets aan te trekken en het heeft
dit ongestraft kunnen doen, omdat er geen rechtsmacht is om
het z.g. „oorlogsrecht" te handhaven. Men spreekt wel van oorlogs
recht, doch in feite bestaat dit niet, omdat recht zonder macht
niet bestaanbaar is. Internationale overeenkomsten scheppen nog
geen rechtde staten houden zich slechts aan die overeenkomsten,
zoolang daardoor hunne belangen worden gediend, niet te veel
worden geschaad of hunne bestaansmogelijkheid niet in gevaar
wordt gebracht. Het is goed deze realiteit voor oogen te houden
1104