economische positie zou worden verbeterd, met die gedeeltelijke
verbetering ook op den duur tevreden zouden zijn. Doch
„En mangeant l'appétit vient
Zoolang geschiedenis is geschreven, is de mentaliteit van den
mensch erop gericht geweest te trachten met allerlei middelen,
geoorloofde of ongeoorloofde, zijn bestaansvoorwaarden ten koste
van anderen te verbeteren. Binnen de rechtsmacht van den
georganiseer den staat weet het individu zich tegen die mentaliteit
in bepaalde mate beschermd en wordt anderzijds zijn neiging in
die richting binnen zekere grenzen gehouden, doch in de staten-
samenleving, waarin die mentaliteit zich immer op dezelfde wijze
heeft geuit, is die bescherming afwezig. Waarop zou derhalve het
vertrouwen, waarover we zooeven spraken, moeten berusten
Niemand zal toch in ernst willen betoogen, dat de mentaliteit van
den mensch in dit opzicht is veranderd of zich in gunstigen zin
wijzigt- Men zou aan de hand van de ontwikkeling der partijpoli
tiek in vele landen eerder tot het tegendeel kunnen besluiten.
Welke zijn nu die mogelijke consequenties van den vrijhandel,
waarop zooeven werd gedoeld en welke den oorlogs-potentiëel
van een land nadeelig zouden kunnen beïnvloeden
Ie. De onderlinge economische afhankelijkheid der staten zou
sterk groeien slechts enkele landen zouden in staat zijn de
voor de defensie van belang zijnde industrieën in het leven
te houden economische oorlogsvoorbereiding zou slechts in
zeer beperkte mate mogelijk zijn
2e. Het vormen van goudvoorraden boven de vredesbehoefte zou
onmogelijk zijn.
Ware de oorlog sinds 1870 niet van karakter veranderd, dan
zou er tusschen economische politiek en oorlogsvoorbereiding geen
nauw verband behoeven te worden gelegd. Het karakter van den
„totalen oorlog maakt evenwel, dat economische afhankelijkheid
de oorlogskracht van een staat kan verlammen. De oorlog van
'14-'18 heeft dat aan de geheele wereld bewezen. Het kan slechts
verwondering wekken, dat voor het levendig maken van dat
inzicht een oorlog van dat formaat noodig was. Bismarck daaren
tegen zag den oorlog van de toekomst in de tachtiger jaren reeds
als „totaal", hetgeen kan blijken uit wat hij op 11 Januari 1887
in zijn rijksdagrede zeide „Der Krieg der Zukunft ist der wirt-
schaftliche Krieg, der Kampf ums Dasein im Grossen. Mögen
meine Nachfolger das immer im Auge behalten und dafür sorgen,
dass, wenn der Kampf kommt, wir gerüstet sind". De ware
beteekenis van deze profetische uitspraak heeft men eerst vele
jaren later onderkend. Thans maken overal ter wereld economi
sche maatregelen deel uit van de defensievoorzieningen. Bijna
1110
b Uit „Kriegswirtschaftliche Jahresberichte 1937"