1144 bestoken, en zoodoende zijn plan in de kiem smoren, althans ernstig bemoei lijken. Hetzelfde geldt, indien een agressor met vliegtuigkampschepen mocht komen. De preventieve werking, welke van het bezit van een groot aantal bommenwerpers uitgaat springt dus duidelijk in het oog. Voorts wijst gnl. B. er op, dat vorengeschetste wijze van optreden, de „offensieve verdediging", met jachtvliegtuigen niet doorvoerbaar is (beperkte actieradius mceten derhalve in de nabijheid van het te beschermen object blijven). Voorts heeft het gebruik van jachtvlgn. voor bescherming van een vlootbasis (zooals Soerabaja) bezwaren, daar het organiseeren van een doeltreffemden alarmeeringsdienst aan de zeezijde niet mogelijk is. Een tijdig opstijgen en op aanvalshoogte komen van de jachtvlgn. moet derhalve veelal ondoenlijk worden geacht. Wel zouden de jachtvlgn. in staat zijn den tegenstander te vervolgen, doch dit kar» wegens den beperkten brand- stoffenvoorraad dezer vlgn. slechts gedurende korten tijd worden volgehouden, terwijl voorts het geringe snelheidsoverschot van het jachtvlg. t.o.v. den mcdemen bommenwerper, een bestrijding tijdens de vervolging niet doel treffend maakt, afgezien nog van het groote afwerend vermogen, dat de moderne bommenwerpers tevens bezitten. De eenige oplossing is in dat geval een z.g. „permanence" van jachtvlgn. in te stellen, doch zulks vereischt een zeer groot aantal jachtvlgn. Jachtvlgn. zijn in dit opzicht dus zeker van waarde en het spreekt van zelf, dat men met jagers èn bombardeurs, beide in groot aantal, sterker in de verdediging zal zijn dan met bommenwerpers alleen. Doch als men, ook met het oog op den tijd, welken de opleiding van vliegers en technisch grondpersoneel vereischt, zich moet afvragen, welk type vliegtuig het meest de preventieve werking van onze weermacht verhoogt, en daarom in de eerste plaats in voldoend aantal moet worden aangeschaft, dun moet - volgens gnl. B. de keuze zonder eenigen twijfel op het bombardements toestel vallen. Ook de vice-adm. b.d. Mr. J. C. Jager betoogt in het Utrechtsch Nieuws blad van 2 Oct., dat het snel veilig stellen van Ned.-Indië thans een eerste punt van defensiezorg uitmaakt, en dat zulks uitsluitend is te bereiken door vóór alles een sterke luchtvloot van hoofdzakelijk bommenwerpers te vormen, daar een massale bedreiging van een agressor van uit de lucht sterk preventief zal werken. Vergrooting van de weercapaciteit van een der deelen van de weermacht zal daarom niet hoofdzakelijk beoordeeld mogen worden naar hetgeen zij vcor dat bijzondere doel, onder bepaalde omstan digheden, kan brengen, maar veeleer naar de baten, welke zij voor de defensie in haar geheel zal opleveren. De preventieve werking zal alleen dan afdoende zijn en beantwoorden aan de te verwachten gevaren, als de sterkte zoodanig is, dat daarmede de onaantastbaarheid van ons grondgebied kan worden gewaarborgd. Daarvoor is echter noodig een weermacht, die bij een opzet telijke aantasting van onze souvereiniteit, welke zich wel altijd zal voor doen in den vorm van een gewelddadige bezetting van eenig deel van ons grondgebied, onmiddellijk kan worden ingezet, en met zulk een kracht, dat den aanvaller zeer ernstig nadeel wordt toegebracht. S. bestrijdt m.h.o. hierop de plannen van den Minister van Defensie om belangrijke kredieten aan te vragen voor het in aanbouw brengen van één kruiser, ter vervanging van „Hr. Ms. Sumatra", van twee torpedobootjagers en drie onderzeebooten, ter uitbreiding van de vloot, een aanvraag, waarmede tientallen millioenen gemoeid zullen zijn. S. stelt zich de vraag, of door deze vlootuitbreiding ten koste van vele millioenen, inderdaad de onaantastbaarheid van ons grond gebied een belangrijke schrede vooruit zal gaan, em beantwoordt deze vraag beslist ontkennend. Volgens S. zal het artilleristisch vermogen onzer lichte kruisers, ook al wordt de nieuwe met meer kanonnen bewapend dan „Hr. Ms. De Ruyter", te gering zijn, terwijl van de actie van onderzeebooten tegen een goed beschermde vijandelijke vloot weinig verwacht kan wor den. Met volle instemming haalt S. daarbij de rede van Minister Colijn

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1937 | | pagina 90