1145 van 15 Dec. 1936, gehouden in de Staten Generaal, aan, waarin door dezen bewindsman zoo duidelijk wordt uiteengezet, waarom de vloot moet falen in het beletten van de bezetting van eenig punt in den Archipel, en dat er maar één middel is, waardoor men tegen een dergelijke agressie kan optreden, nml. door een massalen aanval van een groote macht van land- bommenwerpers. S. betoogt voorts, dat deze uitspraak, na hetgeen men thans in China ziet gebeuren, zoo mogelijk nog aan waarde heeft gewonnen. De massale bedreiging van de lucht uit, blijft steeds voor een agressor de gevaarlijkste; bij een goede voorbereiding acht S. het op deze wijze mogelijk, tegen eiken vij. aanval op ons grondgebied binnen zeer korten tijd met zulk een kracht op te treden en die repressie zoolang voort te zetten, dat daarmede de onaantastbaarheid van Ned.-Indië op de meest doeltreffende wijze gewaar borgd zal zijn. Als tegenhanger van de hierboven geschetste meening van Vice-Adm. b.d. Mr. J. C. Jager, staat het oordeel van den Lt. t./z. Ie kl. F. S. W. de Ronde, leeraar aan de Hoogere Marinekrijgsschool in Ned., die in Oct. 1937 voor de Ver. K. W. een voordracht heeft gehouden over het onderwerp „Welke zee- en luchtstrijdkrachten zijn voor de verdediging van Ned.-Indië noodzakelijk". S. betoogt o.m., dat voor de verdediging van Ned.-Indië de verdediging ter zee voorop dient te staan, en legt daarbij vooral den nadruk op het beheerschen of betwisten van de zeeverbindingen. Weliswaar - zoo betoogt S. verder zal bij een conflict in den Indischen Archipel de tegenstander vermoedelijk over een overmacht aan zeestrijdkrachten be schikken, doch hij zal bij de oorlogvoering meer aan neventaken gebonden zijn dan wij, hetgeen de krachtsverhoudingen in gunstigen zin zal beïnvloeden. Het zal echter, uit hoofde van evenbedoelde overmacht, ongewenscht zijn kracht tegen kracht te stellen, daar dit onvermijdelijk tot een voor ons (nadeelige uitwisseling van deze krachten moet voeren. Succes acht S. daarom slechts te verkrijgen door het stellen van bewegelijkheid tegenover 's vijands gebondenheid, onder het uitbuiten van de samenwerking der verschillende wapens. Hierdoor zal, volgens S., mede in verband met de voordeelen van actie op eigen terrein en in de nabijheid van eigen bases, een voor ons nadeelig krachtsverschil worden vereffend. Na een kort overzicht te hebben gegeven van de oorlogvoering ter zee, waarbij S. tracht aan te toonen, dat het vliegwapen slechts een aanvulling van de maritieme strijdkrachten is, en geen zelfstandige rol kan spelen, wijst S. op de omstandigheid, dat Ned.-Indië een specifiek terrein is voor den kruiser-oorlog. S grondt zulks op de premisse, dat een langdurig optreden van slagkruisers in deze wateren onwaarschijnlijk moet worden geacht. Hij komt tot de conclusie, dat zoowel het betwisten van de heerschappij ter zee als het uitoefenen van deze heerschappij, hier in Ned.-Indië zal kun nen geschieden met z.g. „kruisergroepen" naast de locale defensiemiddelen ter zee (kanonneerbooten, motor-torpedobooten)Evenbedoelde „kruiser- groepen dienen, volgens S., te bestaan uit1 kruiser, 4 torpedobootjagers, 4 onderzeebooten en 12 torpedo- of bom(drijver-) vlgn., waardoor een har monisch opgebouwde machtskern wordt verkregen. Voor de verdediging van Ned.-Indië ter zee acht S., naast verkenningsmiddelen (o.m. verkennings- drijvervlgn.)de beschikking over minstens vier van deze machtskernen noodzakelijk. Als typen van oorlogsschepen en vlgn. voor de zeegaande vloot, komt S., aan de hand van het strategisch gebruik, tot een snellen, beschermden, 8000 tons kruiser met 15 cm. kanons en grooten actieradius, groote torpedobootjagers, het handhaven van het tegenwoordige type onder zeeboot, 12 tons-vliegbooten en 4 a 5 tons tweemotorige torpedo- of bom- vlgn. op drijvers. Het vorenstaande, in het kort weergegeven betoog, dat alle waardeering verdient, vereischt o.i. echter nadere bespreking, en wel op grond hiervan,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1937 | | pagina 91