3. HET TACTISCH GEBRUIK VAN VECHTWAGENS. (I)
door
W. P. VAN VEEN,
Kapitein der Infanterie.
I. INLEIDING.
Toen in 1914 de bewegingen op het gevechtsveld verstarden
in den stellingoorlog, moest dit worden toegeschreven aan de
omstandigheid, dat het labiele evenwicht in de krachtverhouding
aanvallerverdediger zich ten gunste van laatstgenoemde had
gewijzigd. De wapenwerking van den verdediger had de overhand
gekregen en oefende daardoor een remmenden invloed uit op de
beweging de aanval was vastgeloopen.
Onder deze omstandigheden riep de aanvaller den motor te
hulp, ten einde wapens door pantserplaten beschermd tegen het
vuur uit de vijandelijke automatische wapens, op „gelandegangige"
voertuigen te kunnen verplaatsen om daardoor de vijandelijke
wapenwerking te kunnen onderdrukken en veronzijdigen, hetgeen
noodig was om de infanterie de verloren gegane aanvalskracht
terug te geven. Zoo ontstond de tank, aanvankelijk dus bedoeld
als een schietwapen, dat door het pantser was beschermd en door
den motor beweeglijk gemaakt.
Bij het verschijnen van dit samenstel van vuurwapen, pantser
en beweging op het gevechtsveld bleek echter spoedig, dat men in
de tank naast een in het terrein beweeglijk gemaakt gepantserd
schietwapen moest zien een nieuw strijdmiddel, dat een grooten
135
„Der Motor, noch sehr viel jünger als das
Maschinengewehr, herrscht nunmehr in der Luft
und auf der Erde und bietet der Bewegung des
Kampfers und seinen Waffen, dem Manöver und
der Überraschung Möglichkeiten, die dauernd im
Wachsen sind. Das Zeitalter der ungeheueren In-
fanteriemassen, die sich in langsamen und müden
Schritten fortbewegen, ist zwar noch nicht vorüber,
aber in den dumpfen Klang der Marschtritte mischt
sich bereits das Donnem der Motoren und an die
Seite von Menschen, die oft genug müde in den
Kampf geworfen werden, tritt die Schnelhgkeit
motorisierter ausgeruhter Truppen".
Generaal Zoppi in „Die Schnellen"
(„I celeri").