2. DE BRITSCH-INDISCHE N.W. GRENS.
door
M. D. SCHAAFSMA,
Kapitein van den Generalen Staf.
(Vervolgzie I.M.T. 1937 nr. 12)
3. De politiek-strategische factoren.
Uit de hiervoor gegeven afschilderingen zal de lezer den indruk
hebben gekregen, dat het karakter en de opvattingen van de
bevolking van het grensgebied er niet bepaaldelijk toe nooden,
meer dan noodig is met hen in aanraking te komen. Zoo dachten
ook de Sikhs er overzij bepaalden zich er toe, de rijke en
dichtbevolkte vlakten van den Pendjaab te beveiligen tegen
invallen van de arme en veelal hongerige bewoners van het
onherbergzame heuvelland door het leggen van garnizoenen langs
de grens van de heide gebieden, o.a. te Pesjawar en Kohat. Namen
deze invallen ernstige afmetingen aan, dan konden zij altijd nog
teruggevallen op den Indus, terwijl de trans-Indus bevolking, zoo
zij gemeene zaak maakte met de invallende stamverwanten, daar
voor telkenmale op bloedige wijze werd gestraft door expedities,
waarbij geen steen op de andere werd gelaten en geen levend
wezen werd gespaard. Zoo brachten zij reeds in de practijk het
geen later door prins Gortsjakof, Rusland's groote, wellicht
grootste, kolonisator in Midden Azië van de aldaar wonende
woeste stammen werd gezegd „obéir pour eux, c'est craindre."
Deze erfenis aanvaardden de Engelschen in 1849 met de over
name van de heerschappij der Sikhs. De verandering was voor de
Pathans geenszins een reden voor het staken hunner invallen
integendeel. Een eerste aanmoediging vonden zij in de ontwapening
van de bevolking waartoe de Engelschen al vrij spoedig over
gingen en welke de Britsche onderdanen dus geheel weerloos
maakte. Ook wisten de Pathans maar al te goed, dat de Engelschen
het kwaad niet op die manier met kwaad zouden vergelden gelijk
hun voorgangers dat hadden gedaan, terwijl ten slotte de gods-
117
„The problem of the Afghan Frontier
is in its essence a question of military
strategy".
Sir William Barton „Modem India".