6. CHINA.
Van onzen correspondent
De Chineezen maken deel uit van een der meest vreedzame
volken der aarde. Ze hebben natuurlijk gedurende hun 4000
jarig keizerrijk perioden gekend van militaire aggressie. Hun
vloten zouden zelfs het rijk van Modjopait hebben verwoest
1300). Deze perioden van militairen bloei zijn echter slechts
twee in getal. Zij waren van korten duur en kwamen voor aan
het begin onzer jaartelling en aan het einde van de dertiende
eeuw. Overigens domineerde in het Hemelsche rijk de invloed
van philosophen en litteratoren op de regeering zoowel als op
het denken der massa. De geschiktheid voor alle staatsbetrek
kingen, inclusief officier in het leger, werd 1900 jaar lang uit
sluitend beoordeeld naar litteraire kennis, belezenheid en de kunst
beroemde schrijvers uit het hoofd te kunnen reciteeren. Eerst
in 1905 werd dit soort examen afgeschaft.
Voor zoover van eenige militaire studie sprake was, gold deze
de bestudeering van militair wetenschappelijke boeken ge
schreven ongeveer 600 jaar v.C. op zich zelf ook thans nog
zeer interessante boeken uit een oogpunt van oorlogspolitiek, maar
niet bepaald geschikt om strategie, laat staan tactiek te studeeren.
De militaire waarde van de Chineesche aanvoerders tegenover
de krijgsmacht van Westersche mogendheden bleek dan ook uiterst
gering. Wat de soldaten betreft, kon het oordeel al niet gunstiger
luiden. De krijgsmansstand was de laagste, die men zich in China
denken kon. Soldaat en bandiet hadden zoo ongeveer dezelfde
beteekenis. Tot soldaat lieten zich alleen aanwerven de paria's
der maatschappij. De soldaat had van zijn officieren niets te
verwachten, geen belangstelling, geen opleiding, en slechts het
uiterste minimum aan verzorging en betaling. Idealen, vaderlands
liefde, kameraadschap, opofferingszin bestonden voor hem niet.
Voor den soldaat lag volgens Kun Tze, een krijgsoverste, die
ongeveer 200 jaar n.C. leefde en later tot oorlogsgod werd ver
heven de vreugde van een veldslag meer in een vollen buik
en het vooruitzicht op belooningen dan in eenige andere aan
sporing.
Het is dan ook niet te verwonderen, dat in de vorige eeuw
elke ontmoeting met een Westersche strijdmacht voor de Chi
neesche legers uitliep op een geweldige nederlaag met ontzettende
verliezen. Wanneer bij uitzondering, zooals in de Taiping revolutie
(1853'62) en den Boxeropstand (1900) niet de beroepssoldaten
163