was zij in elkaar geschoten. Alle Britsche officieren en 150 ruiters vielen. De mislukte aanval op Boesjair was door louter toeval toch nog voor de Perzen veranderd in wat zij konden be schouwen als een overwinning In Sjiras nam de verbittering tegen den Britschen indringer steeds ernstiger vormen aan. Moorden op personeel van het Britsche consulaat waren aan de orde van den dag. De Britsche vice-consul, Gholam Ali Khan, een Pers die het Britsche staats burgerschap had verworven, werd bij voorbeeld toen hij, die uit lijfsbehoud steeds te paard in galop en vergezeld door 2 gewapende gendarmes zich naar het consulaatsgebouw begaf, door een schot in den rug neergelegd. De haat van het volk in Sjiras was zoo groot, dat hem een begrafenis op het kerkhof werd ontzegd, zoodat zijn stoffelijk overschot in zijn eigen tuin moest worden ter aarde besteld. Het door den Britschen consul O'Connor ingestelde onderzoek leverde natuurlijk niets op. Onder druk van sir Charles Marling, den Britschen Gezant in Teheran, werd nu de Gouverneur van de provincie Fars (waar van Sjiras de hoofdstad is) afgezet en vervangen door een aan den Engelschen welgezind man. O'Connor's invloed steeg daardoor met den dagmaar ook de reactie van de Nationale Partij. Deze laatste besloot om den Britschen consul en alle in Sjiras verblijvende Engelschen gevangen te nemen. De overval werd bepaald op 10 Nov. '15 en om door de Perzische Regeering niet mede verantwoordelijk te worden gesteld, ging de commandant van de plaatselijke gendarmerie, de Zweedsche ritmeester Angman, eenige dagen op inspectie in de provincie. Alles verliep nu verder op rolletjes. In den nacht van 9/10 Nov. werden alle telegraaf- en telefoon lijnen doorgesneden, en in den morgen van 10 Nov. moest O'Corner tot zijn verbazing ontwaren, dat op de daken van de hui zen, welke het consulaat omringden, gewapende gendarmes waren opgesteld, terwijl een vuurmond den ingang van het gebouw bedreigde. Het „Nationale Verdedigingscomité" gaf den Britschen consul een half uur tijd om zich over te gevenen mocht hij niet toegeven dan zou de beschieting aanvangen. Er bleef O'Connor niets anders over dan zich te buigen. De Britsche consul O'Connor, 7 Britsche mannen en 4 Britsche vrouwen, benevens het Br.-Indische cav. escorte werden gevangen genomen en via Kaseroen naar de kust afgevoerd. De vrouwen werden naar de Engelschen in Boesjair gezonden en de mannen gevangen gezet in Ahram, op 40 km ZO. van het Britsche machts gebied gelegen. Zij zijn daar een jaar in gevangenschap gebleven en toen uitgewisseld. Niet zonder bitterheid merkt sir Frederick O'Connor in zijn boek: „On the Frontier and Beyond" op, dat het machtige Britsche 224

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1938 | | pagina 16