„Mijn broeder deed niets van belang waaromtrent hij niet mijnen raad inwon. Ik was ouder dan hij als we te zamen aten, moest ik altoos eerst eten, en daarna nam mijn broeder mijn overschot" 1). De lezer moge zelf zijn conclusies trekkener wordt veron dersteld, dat Dipa Negara van de vergiftiging geweten heeft zoo dit niet het geval is, dan blijkt uit bovenstaande bekentenis, dat de Rijksbestierder, Danoe Redja, de vergiftigde spijzen heeft toegezonden aan den Soeltan. Erg zuiver is de aangelegenheid in ieder geval niet, en zonder nog dadelijk onvoorwaardelijk geloof te hechten aan de door Schoemaker aan Dipa Negara in den mond gelegde woorden„Goddank, hoe zoude hij anders moeten sterven dan op zulk een wijze Oorlog te voeren om zijn rijk terug te winnen, of hetzelve te regeeren, durfde hij toch niet en daarom is het maar goed dat hij dood is en nu zal alles ook wel beter gaan",2) is het zeker, dat Dipa Negara in hooge mate anti-Europeesch was en niets liever zou willen dan verdrijving der Nederlanders. Het moet dan ook in hooge mate ontactisch worden genoemd, dat Dipa Negara één der voogden werd van den driejarigen nieuwen Soeltan. De overige voogden waren Menol's grootmoeder Ratoe Ageng, zijn moeder Ratoe Kentjana en Mangkoe Boemi, een oom van Dipa Negara. Naar verluidt, zou Dipa Negara's benoeming tot voogd voornamelijk geschied zijn op aandringen van Ratoe Ageng, hoewel zij strijdig was met de adat, omdat Dipa Negara geen wettige vorstentelg was en in onmin met zijn broeder geleefd had. Ratoe Ageng meende, dat Dipa Negara's eerzucht door de benoeming tot voogd zou worden gestreeld en aangezien hij practisch toch reeds alle macht had aan het hof, zou althans zoo meende menin de toekomst wrijving worden voor komen. Deze verwachting is in geenen deele in vervulling gegaan integendeel, juist de functie van voogd wekte in hooge mate den wrok op van een fanaticus als Dipa Negara, hetgeen logisch is als men in aanmerking neemt, dat tijdens het Engelsche interregnum door Raffles aan Dipa Negara toezeggingen waren gedaan voor een eventueele opvolging op den Djocjaschen troon. Deze toezeggingen waren vanzelfsprekend niet bindend voor het Nederlandsche Gouvernement, doch niettemin werd Dipa Negara's ingeboren haat tegen Europeanen door de gebeurtenissen belangrijk versterkt. In zijn babad schrijft Dipa Negara over zijn voogdyschap „Ik ben voor mijn gansche leven in deze wereld tot schande gemaakt, een onnut mensch, slechts waardig geacht wakil (verzorger) van een klein kind te zijn, terwijl, indien De Klerck, Java-oorlog, V, blz. 744zie ook deel I van Louw, blz. 125/26, alwaar gezegd wordt, dat op blz. 152 der babad van Tjakranegara wordt vermeld, dat het eten van Mangkoeboemi afkomstig was. 2) Ind. Mil. Tijdschrift, 1893, blz. 409/10. 257

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1938 | | pagina 51