258 ik gewild had, ik reeds lang vorst had kunnen zijn. Maar die schande is toch te groot, dat men mij slechts verheft tot emban (kinderoppasser en voogd) en daarom verkondig ik den last van Ratoe Adil omtrent het einde der dagen Gij moet mijn gansche leger laten strijden en daarmee Java overweldigen" Uit deze woorden blijkt overtuigend welke gevoelens Dipa Negara koesterde omtrent zijn taak als voogd. Men leze trouwens zelf bij Louw hoe gegriefd deze invloedrijke man was bij het vernemen der beslissing. Ook uit andere bronnen blijkt, dat deze gegriefdheid en de daardoor ontstane kwesties de hoofdaanlei dingen geweest zijn voor het uitbreken van den Java-oorlog. Zoo verhaalt Majoor De Stuers in zijn „Aanteekeningen, gehouden door den Majoor-Adjudant De Stuers bij het overbrengen van den gearresteerden hoofdmuiteling Prins Dipanagara van Mage- lang naar Batavia", dat op een vraag, welke de motieven voor den opstand waren, door Dipa Nagara ten antwoord gegeven werd: „Waarom zou ik oorlog gevoerd hebben tegen de Europeanen, indien ik daartoe geen redenen had gehad? De Rijksbestierder en de secretaris (Ass.-Res. Chevalier) waren immers altoos samen aan het wrijven stelde ik als voogd iets voor en stond dit den Rijksbestierder niet aan, dan wist hij het altoos anders en naar zijn zin te schikken 2). Op den persoon van Dipa Nagara werpen de aanteekeningen van De Stuers ook nog een ander licht, n.l. daar, waar gezegd wordt Hallema, blz. 899/900 ook te vinden bij Louw, Java-oorlog, I, blz. 131. Aldaar vindt men ook het verhaal van Dipa Negara's droom, waarbij Ratoe Adil hem aanspreekt met „Ngabdoelkamid", en zegt„Het is de wil van den Allerhoogste en vast bepaald, dat gij dat bedrijf moet uitvoeren en niemand anders". De geschiedenis van Dipa Negara's babad wordt beschreven in de Notulen van het Bat. Genootschap van Kunsten en Wetenschappen (II, 251VI, 26 IV, 89). Volgens Hallema, aan wien wij dit gegeven ontleenen, stelde Dipa Negara later, tijdens zijn verbanning te Menado, op verzoek van den Resident aldaar een mémoire op, in welke de ervaringen van den verloren Java- oorlog werden verwerkt. Door den Resident werden deze herinneringen in 1830 vertaald zij werden in 1885 door Majoor Kielstra gepubliceerd in „Indische Gids", in een artikelEen en ander omtrent Dipa Negara. Veel van de babad komt in deze mémoires weer voor. Van belang is ook de babad van Tjakranegara, omdat deze auteur de zaak van de tegenovergestelde zijde beziet. Hij bevond zich n.l. in het gevolg van Pangeran Koesoemajoeda, die de troepen van den Soesoehoenan tegen Dipa Negara aanvoerde, en was later commandant van de afdeeling, die in Bagelen aan kolonel Cleerens ter ondersteuning beschikbaar werdgesteld. Tjakranegara's babad werd, nadat zij door Winter vertaald was en door Roorda omgewerkt, in 1860 gepubliceerd in de serie Bijdragen voor de Taal-, Land en Volkenkunde van Ned.-Indië, II, 3. Zie voor uitvoerige bijzonderheden, ook voor gedeelten der babads Louw, Java-oorlog, I, Hoofdstukken VI en VII. Hallema, blz. 900. De Stuer's aanteekeningen zijn als Bijlage XXXVI in deel V van De Klerck's Java-oorlog opgenomen; het boven gegeven citaat vindt men op blz. 742.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1938 | | pagina 52