285
Behalve in de hoofdplaatsen van de verschillende gewesten, waar de
garnizoenen een sterkte hebben van circa 100 tot 500 man, tellen die deta
chementen slechts 40 tot 100 man, onder commando van een officier.
Elk detachement krijgt een z.g. patrouillegebied toegewezen, dat geregeld
moet worden doorkruist, hetgeen geschiedt met afdeelingen van ongeveer
20 man, die een wisselend aantal dagen, somtijds ook vele weken rond
trekken.
Op deze wijze wordt bereikt, dat tot in de verste uithoeken de bevolking
de aanwezigheid van de „verzekeraars van orde en rust" voeltdit weer
houdt kwaadwillende elementen van onrust stoken, en geeft anderzijds de
normaal vreedzame bevolking een gevoel van veiligheid. De troepen leeren
land en volk grondig kennen zij leiden allerminst een geestdoodend gar
nizoensleven, doch behouden een hoogen graad van mobiliteit en paraatheid.
Bovendien helpen zij veelal de taak van de bestuursambtenaren verlichten,
doordat laatstgenoemden gemachtigd zijn, de patrouillecommandanten met
politie-'bevoegdheden te bekleeden en hen met de uitvoering van opdrachten
op dat gebied te belasten.
Uit deze beschrijving kan U echter blijken, dat van voormelde troepen,
door hun sterk verspreide legering, weinig kracht kan uitgaan, wanneer
het gaat om de verdediging van ons grondgebied tegen vreemd geweld.
Zij zijn daarvoor ook niet bewapend en uitgerust.
Het zou nochtans niet juist zijn, te veronderstellen, dat die troepen, in
geval een conflict met een vreemde mogendheid ontstaat, in het geheel
geen rol zullen spelen. Men kan toch met vrij groote zekerheid verwachten,
dat in zulk een geval onze tegenstander ernstige pogingen in het werk
zal stellen, om de bevolking tot verzet tegen ons gezag te brengen, en aldus
ons in front en in den rug aan te vallen.
Alsdan zal de garnizoensinfanterie volop werk krijgen met de handhaving
van het Nederlandsche gezag en op die wijze indirect in belangrijke mate
medewerken aan de landsverdediging.
Dit verandert evenwel niets aan het feit, dat voor de vervulling van de
defensietaak niet op de garnizoensinfanterie kan worden gerekend, en dat,
behoudens in de zoogenaamde oliehavens Tarakan en Balikpapan, waar
garnizoenen met een defensietaak zijn gelegerd, geen andere legerafdeelingen
in de gewesten buiten Java aanwezig zijn.
Dit beteekent niet meer en niet minder, dan dat de gewesten buiten Java
voor het tegenwoordige niet van 'het land uit worden verdedigd en in feite
weerloos zijn. Ik kom hier straks op terug.
Alleen het leger op Java en de garnizoenen in de zooeven vermelde
oliehavens hebben een defensietaak en zijn daarvoor georganiseerd en
uitgerust. Dit wil niet zeggen, dat het leger in staat is, het geheele eiland
Java met kans op succes te verdedigen. Zulks zal U duidelijk zijn, wanneer
U zich realiseert dat Java viermaal zoo groot is als Nederland, en dat de
sterkte van het veldleger op voet van oorlog aanmerkelijk beneden die van
twee divisiën (d.i. Vi gedeelte van het Nederlandsche veldleger) blijft.
Het leger op Java is dan ook in hoofdzaak bestemd voor de verdediging
van de vlootbasis Soerabaia en, in zeer bescheiden mate, van de haven van
Tandjong Priok.
Deze stand van zaken is geheel in overeenstemming met de in 1927
vastgestelde „Grondslagen voor de verdediging en de organisatie van de
„weermacht in Ned.-Indië".
In dit stuk wordt, voor wat betreft de defensie, vooropgesteld, dat het
doel van de weermacht is: vervulling van den militairen plicht als lid van
de Volkengemeenschap. Daarna wordt aangegeven, dat deze taak zich beperkt
tot handhaving van een strikte neutraliteit in conflicten tusschen andere
mogendheden. Op Java wordt die taak vervuld door het leger, met steun
van de vlootin de gewesten buiten Java door de vloot, die daarbij op
bijzonder kwetsbare punten door het leger wordt gesteund. Als zoodanig