waren. Sir Percy besloot daarom de karavaan op hare reis scherp waar te nemen en zoo mogelijk ergens op te lichten. Maar voorloopig was Waszmusz voor hem onvindbaar. Deze was van Sjaich Sa'ad (Z. van Koet el Amara) de Perzische grens overgetrokken en Loeristan binnen gegaan. Officieel heet dat gebiedPoesjt-i-koeh („achter de bergen") en heerschte er een Wali die de Engelschen haatte als geen tweede maar ook was hij verslaafd aan opium en alcohol, had een omvangrijk gezin met twintig vrouwen, wat alles bijeen heel veel geld kostte. Hij besloot daarom, op Waszmusz' verzoek, om, zoo lang Perzië neutraal bleef, er voor te zorgen dat de Engelschen niet in zijn gebied doordrongen. De Duitsche geldbronnen vloeiden echter niet rijk genoeg om den Wali nog een stap verder te brengen tot daad krachtige medewerking met de Duitschers. Maar zijn woord heeft hij gehouden en geen Engelschman in zijn gebied geduld wat voor Waszmusz dus reeds een succes was. Na 10 marschdagen bereikte de karavaan Disfoel, en kregen de Engelschen bericht van Waszmusz' verblijf aldaar. Zijn aan wezigheid aan de Karoen, waar vele Arabierenstammen woonden, die den Djihad met levendig enthusiasme aanvaardden, bleek al dadelijk toen een van de energiekste stammen de „pipe-line" op verschillende plaatsen vernielde, zoodat de olie-aanvoer gedu rende verscheidene weken was verbroken. Zonder met zekerheid te kunnen vaststellen, dat deze materieele tegenslag aan de aan wezigheid van Waszmusz was te wijten, meende sir Percy Cox toch, dat het meer dan tijd scheen om den Duitschen consul te doen verdwijnenwelk proces dan in Sjoesjtar zou worden vol bracht. Een met de Engelschen bevriende kuststam zou daarvoor een afdeeling naar Sjoesjtar zenden, de bewoners met Engelsch goud omkoopen, en Waszmusz met zijn begeleiders gevangen nemen en aan de Engelschen uitleveren. Deze eerste poging mis lukte omdat Waszmusz al weer uit Sjoesjtar was vertrokken toen de bende daar aankwamtot zijn nadeel bereikte hem het bericht van dit falen niet. Waszmusz reisde nu verder onder bescherming van den Bach- tiaren-Khan Serdar-i-Djang (den „Heer van het Zwaard"), ook al een vijand van de Engelschen, zoodat hij betrekkelijk veilig was en sir Percy zijn actie voorloopig moest uitstellen. In Behbehan aangekomen werd Waszmusz door de bevolking met groote vreugde ontvangenen deze nam nog toe, toen de 215 In tegenstelling met land Pisjt-i-koeh („vóór de bergen"), dus op de hoogvlakte. Uit den naam reeds blijkt dat Poesjt-i-koeh door zware berg ketens van het eigenlijke Iran is gescheiden en het bestuur dientengevolge geheel vrij is van den invloed van Teheran. Merkwaardig is nog, dat de Wali van Pisjt-i-koeh, dus aan de Teheran-sche zijde der bergen gelegen, een vazal was van den Wali van Poesjt-i-koeh.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1938 | | pagina 7