wereld van den Islam dikwijls tot succes, en ook Dipa Negara
wist handig gebruik te maken van de goedgeloovigheid der
bevolking door zijn heiligheid uit te buiten voor het nastreven
van persoonlijke belangen. Hij wist de geestelijkheid op zijn hand
te krijgen en zoodoende opnieuw aan te toonen, dat de perang
sabil een tooverspreuk beteekent. Van oudsher heeft het gods
dienstige element in het lot der Vorstenlanden trouwens een
zeer grooten rol gespeeld. Meer nog dan aan de wereldlijke macht
werd dikwijls door de vorsten waarde gehecht aan de geestelijke
macht hunner functie. De titel „panatagama", regelaar van den
godsdienst, ligt in de historie van Mataram stevig verankerd,
verbonden aan het vorstelijk gezag, en een blik op de huidige
titulatuur van den Soesoehoenan en den Soeltan van Djocjakarta
overtuigt ons, dat dit begrip in den loop der eeuwen stand heeft
gehouden. Het is trouwens opmerkelijk, dat zelfs tijdens den op
stand de Nederlandsche autoriteiten aan Dipa Negara de volle
eer bewijzen, door hem in de briefwisseling te betitelen met een
hooge titulatuur, welke Dipa Negara zich zelf had toebedacht
en hem in geenen deele toekwam. Niettemin schrijft bijv. Resident
Valck den 5en Juli 1828 aan „zijnen broeder, Zijne Hoogheid den
Sultan Ngabdul Kamiethoero Tjokro Kabiril Mokminiem Saijiedin
Panoto Gomo Kalie Patooi Olah". (De Klerck, IV, blz. 869). In
een ander schrijven, van 31 Augustus 1828, begint Valck als
volgt „Brief met vele complimenten van den broeder F. G.
Valck aan zijnen broeder den Sultan Abdul Hamid Hairoe Tjokro
Kabiril Mokminen Panoto Gomo Kalie Patolahie Mangko Boeono
Seno Patie Ngalogoe Sabelolah". De door ons gecursiveerde titels
werpen een zonderling licht op de door het Gouvernement ge
volgde gedragslijn. Eerst is Dipa Negara door een weinig tactvol
optreden naar den opstand toegedreven, daarna stijft men dien
fanaticus en fantast door hem in officieele correspondentie titels
toe te kennen, die hem niet toekomen en welke bij den opstan
deling slechts de gedachte aan volhouden kunnen opwekken. Dipa
Negara was geen panatagama, hij was geen Soeltan en tenslotte
hij was geen Amangkoe Boeana. Toch stijft men hem in de over
tuiging, dat hij het wel was. En later beklaagt het Gouvernement
zich, dat Dipa Negara blijft volhouden aan zijn eisch tot erkenning
van hoofd van den godsdienst op Java en wijst dat verzoek met
verontwaardiging van de hand. Men vraagt zich af, is er wel
eenige consequentie geweest in het optreden tegenover Dipa
Negara en heeft men wel eenig psychologisch inzicht gehad Er
moge over Dipa Negara veel te klagen zijn, omgekeerd was er
voor dezen somtijds mede aanleiding zich verongelijkt te voelen.
Wordt vervolgd
267