Indien van een toename der onnauwkeurigheid gesproken kan worden, dan is deze toch wel zeer gering. Veelal wordt bij zonswaarnemingen slechts gelet op de hoogtemeting, en de horizontale hoekmeting (twee derden van het aantal waarne mingen) over het hoofd gezien. Uit de cijfers blijkt nu wel, dat de onnauwkeurigheid van deze onveranderlijk blijvende factoren op het eindresultaat overheerschend is. Het argument van Kap. M. dat de „gelijktijdige beweging van het instrument in het horizontale en verticale vlak bij het richten op de zon niet zoodanig kan plaats hebben, dat een juiste waar neming is gewaarborgd, waardoor dus nimmer een azimut bepaald kan worden binnen de nauwkeurigheidsgrenzen, waartoe de nomogrammen zijn samengesteld," is te theoretisch, aangezien toch de zon gedurende den geheelen tijdsduur der metingen een practisch eenparige snelheid heeft, en in richting weinig ver andert. Onze slotsom moet dan ook zijn Metingen bij lagen zonnestand verdienen de voorbeur, metingen boven 45° of 50° hoogte doet men slechts, wanneer geen uitstel wordt toegestaan. Nauwkeurigheid van de nomogrammen. In aansluiting op het bovenstaande zouden we kunnen onder zoeken of het nomogram Gonggrijp inderdaad geschikt te maken zou zijn voor grootere hoogten. Het tegendeel zou ons reeds bij een oppervlakkige beschouwing duidelijk kunnen worden. Waar echter Kap. M. ook de nauwkeurigheid van de nomogrammen in het geding brengt, zullen we dit punt nader onderzoeken, een oordeel over de geschiktheid bij grootere hoogten volgt dan vanzelf. Nu moge allereerst worden opgemerkt, dat over de vereischte nauwkeurigheid van het nomogram getwist kan worden, toege geven zal moeten worden, dat een grootere nauwkeurigheid den bewerker een grootere vrijheid veroorlooft, dus de doelmatigheid aanmerkelijk ten goede komt. Het is zeker een voordeel wanneer men niet angstvallig met een scherp gepunt potlood tot op 1/10 mm zuiver een lijntje behoeft te trekken. Ook is het gewenscht, dat de nauwkeurigheid van een nomogram op verschillende plaatsen niet al te zeer uiteenloopt. Zoo zien we b.v. in nomogram B, dat 1 cm in de uitgepaste zonshoogte linksbeneden minder invloed op het eindresultaat heeft dan 1/10 mm rechtsboven, hetgeen ten slotte ten koste van het geheel zal moeten gaan. Voor een vergelijking van de nauwkeurigheid van beide nomogrammen is het uiteraard noodzakelijk, dat beide eenzelfde grootte hebben, of althans hiertoe omgerekend worden, en bovendien, dat ook hun gebruiksmogelijkheid even groot is. Het nomogram B zullen we dus eveneens tot 54° zonshoogte uitgebreid 361

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1938 | | pagina 51