t
1
Behoort bij I. M. T. 1938 nr. 4 artikel 6.
NOMOGRAM A.
ter bepaling van het azimut eener lijn (richtbasis) met behulp van een hemellichaam.
(artilleristisch nomogram).
ÜJ
23
21
20
19
(000
18
17
IS
90°
IS
12
600
10
9
700
600
400
300
200
O
GEBRUIK VAN HET NOMOGRAM.
1. Bepaal in de velden I en II resp. de punten P en Q behoorende bij de,
op de schaalverdeelingen aangegeven waarden van de op den boussole-
hoekmeter afgelezen hoogte h en de geografische breedte <p van de
plaats van waarneming (waarbij (p uitgedrukt is in fictieve km)
2. Laat een loodlijn uit P neer op AR
Verbindt het voetpunt dezer loodlijn met het punt van CD, dat behoort
bij de declinatie van het hemellichaam op het tijdstip van waarneming.
3. Bepaal het snijpunt van deze lijn met CE en vervolgens het overeen
komstige punt R op de schaalverdeeling F door gebruik te maten van
de aangegeven verbindingsstraten.
4. De afstand Q in veld II tot GH wordt van R uit langs F uitgezet1).
5. Bij het snijpunt S op F leest men onmiddellijk op de schaalverdeeling
het azimuth A van het betrokken hemellichaam af2)
6. Staat het hemellichaam in het Westen, dan wordt het afgelezer bedrag
van 6300 afgetrokken.
Opmerking. Valt het punt S buiten het veld van teekening, daa wordt
het overvallende stuk van 4725 uit teruggezet en afgelezen alsof positief
was.
In de richting van F als S positief is.
In de richting van F af als S negatief is.
2) Bij positief de bovenste schaalverdeeling.
Bij negatief de onderste schaalverdeeling.
NOMOGRAM B.
ter bepaling van de correctie eener boussole in equatoriale streken.
(Vrij bewerkt naar J. W. Gronggrijp, ter vergelijking met nomogram A).
ÓOO
600
SOO
&oo
,.U'7Ür-r1
GEBRUIK VAN HET NOMOGRAM.
1. Bepaal eerst de indexcorrectie. Meet daarna op de gebruikelijke wijze
azimut en hoogte van den zonsrand, waarbij een en ander, w.o. het
tijdstip der waarnemingen, in het daarvoor bestemde schema worden
genoteerd.
2. Leid af <p voor de plaats en S voor het tijdstip van waarneming.
Herleid de gemeten hoogte-zonsrand (d.w..z. aflezing vert. cirkel -f
indexcorrectie) tot ware hoogte h van het zonsmiddelpunte.e.a. in het
gebruikelijke rekenschema.
3. Trek in den sector (benedenzijde nomogram) een lijn O naar het punt
cp van den boog A indien breedte en declinatie hetzelfde teeken
hebben, anders controleer de lijn in boog B.
4. Bepaal op die lijn m.b.v. de declinatieverdeeling een punt Pi, waarvoor
OPi abs. waarde S
5. Trek tusschen de punten (p der losse bogen I en II (bovenzijde nomo
gram) een lijn (het teeken als in 3) controleer de lijn in boog III.
6. Bepaal op die lijn een punt P. door daarop, van boog I af het stuk
OPi uit te zetten.
7. Trek een potlocdlijntje langs Pi Pi ter hoogte van het snijpunt van
Pi Pi met de lijn der bekende ware hoogte h.
8. Bepaal op dat lijntje bedoeld snijpunt precies, m.b.v. de hulpverdeeling
der hoogten.
9. Leid zeer precies af de bij het snijpunt behoorende waarde a, door
toepassing van de hulpverdeeling der azimuts.
10. Bepaal met a, het azimut A van het zonsmiddelpunt, en noteer dit in
het rekenschema.
Noorder declin.
Zuider
Waarnemingen
Voormidd. VM
Namiddags NM
A 270° (90°) a
Azimuts der boussole
NW NO
VM
NM
270° a
90 a
90° a
270 a
VM
NM
270 a
90 a
90 a
270 - a
Voorbeeld. GegevenNoorderdeclinatie, voorm. waarneming, NW azimut
en a -)- 15°.
Gevraagd A. Daar A 270° a, is A 285°
als a 5°, is A 265°.
11. Herleid A tot azimut zonsrand Ar.
12. Ar. Aflez. boussole correctie der boussole C.