Naschrift van de redactie. Gaarne verleenden wij plaats aan vorenstaand artikel, o.m. behelzende een pleidooi voor uitbreiding van de pioniers in ons leger. Wij willen daarbij echter het volgende opmerken. Destijds vide I.M.T. 1933 nr. 3 en 5 gaven wij aan over welk personeel en materieel door ons leger werd beschikt en wat o.i. noodig zou zijn voor een gewelddadigen rivier overgang, uit te voeren door ons veldleger. Wij deden zulks in de eerste plaats om te doen uitkomen, dat wij bij onze operatieplannen niet te ver moeten willen grijpen, doch dat deze gelijken tred moeten houden met ons technisch kunnen. Willen wij meer, waartoe ook wij geneigd zijn, dan dient eerst onze technische organisatie te worden opgevoerd. Op het eerste gezicht is dan ook voor een spoedige uitbreiding van de pioniers inderdaad veel te zeggen. Men blijve echter bij de beoordeeling van schrijvers betoog niet binnen een te engen gezichtskring. Verhooging van de offensieve mogelijkheid van ons leger is een lofwaardig streven. In grooter verband gezien dient het streven naar offensieve verdediging de defensie van onzen archipel is in wezen kustverdediging eveneens op den voorgrond te staan en dient de weermacht zoo danig te worden samengesteld, dat in dien zin het grootste ren dement van de voor de weermacht beschikbare gelden wordt verkregen de preventieve werking der weermacht zal dan haar maximum hebben. O.i. zal daarom aan de eischen van een slag luchtmacht van legerbommenwerpers in de eerste plaats tegemoet dienen te worden gekomen; eerst daarna wij laten de marine hier buiten beschouwing komen de grondstrijdkrachten en wel achtereenvolgens de luchtafweer, de kustartillerie met toebehooren en het mobiele veldleger aan de beurt. Gezien de wenschen, welke met betrekking tot het veldleger op velerlei gebied bestaan (mo derniseering van de infanteriebewapening zonder de stootkracht daaronder te doen lijden, versterking van de artillerie, invoering van mechanisatie) zouden wij de door schrijver voorgestelde uitbreiding hoe billijk deze in dit verband beschouwd ook is daarbij toch niet vooraan willen plaatsen de financieele mid delen zijn beperkt terwijl er nog tal van andere o.i. meer urgente behoeften zijn. Een uitgewerkte organisatie van de beoogde uitbreiding aan pioniers en materieel alsmede een overzicht van de daaraan ver bonden kosten zouden echter m.h.o. op de toekomst van nut kunnen zijn wellicht zou schrijver e.e.a. alsnog bekend willen stellen. 376

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1938 | | pagina 68