d. Zijne Exc. van Dijk, Minister van Defensie, antwoordde
o.m.x)
e. De Heer Albarda repliceerde daarna o.m. als volgt 2)
381
Ik zal hierop thans niet verder ingaan. Ik wilde slechts dit vast
leggen mocht ik te gelegener tijd voor de noodzakelijk keuze worden
gesteld tusschen een tot beslissende aanvallen onmachtige vloot of
een luchtwapen met een sterk offensief vermogen, de beslissing voor
mij niet moeilijk zal zijn.
Niettegenstaande de plaats van de Staatsmarine centraal is, spreekt
het vanzelf, dat het belangrijkste deel der vloot voortdurend in Indië
moet zijn gestationneerd. Dat doet aan het karakter van de Staats
marine niet te kort, al moge ook de heer Effendi van oordeel zijn,
dat het begrip Staatsmarine een onbruikbaar dogma is en dat de
centrale leiding in Indië zou moeten berusten. De geachte afgevaar
digde wil een politiek leger en een politieke vloot. Mijnheer de
Voorzitter Dat is nu juist wat wij niet moeten hebben. Leger en
vloot behooren te zijn machtsorganen in de handen van de Overheid
zonder meer.
Naar mij voorkomt, is de beste oplossing voor Nederlandsch-Indië
zooals thans is geprojecteerd, nl. een zeegaande vloot op de aange
geven sterkte met groote en kleine zeevliegtuigen, en daarnaast
machtige landmacht-bommenwerpers, zooals aan de Indische land
macht zijn en nog verder zullen worden toebedeeld.
Nog een enkel woord over hetgeen de heer Wendelaar gezegd
heeft over de torpedo-motorbooten. Hij heeft daar groote belangstelling
voor ik ook. Ik verwacht daar veel van, met name op het gebied
der kustdefensie, en ik ben dan ook van voornemen, hieraan mijn
volle aandacht te geven.
Ik blijf van oordeel, dat de passieve kustverdediging voor Nederland
een van de bestanddeelen is van de eenig mogelijke wijze, waarop
het marinevraagstuk in Nederland kan worden opgelost. Ik blijf van
gevoelen, dat het andere bestanddeel van de eenig mogelijke oplos
sing van het marinevraagstuk is de concentratie van de marine in
Nederlandsch-Indië, met afschaffing van het over-en-weer dienen.
Ik blijf ook van meening, dat de vergelijking, die de Commissie-
Idenburg heeft gemaakt, niet de juiste vergelijking is tusschen het
stelsel van concentratie in Nederlandsch-Indië en het stelsel van
over-en-weer dienen. De Minister heeft er te recht op gewezen, dat
het beginsel der concentratie in Nederlandsch-Indië door de Com-
missie-Idenburg wel op het materieel, maar niet consequent op het
personeel is toegepast.
Ook wat het kruiservraagstuk betreft, blijf ik staan tegenover de
voorstellen en opvattingen van den Minister. Ik acht den bouw van
een zg. vervangenden kruiser een ondoelmatige voorziening; een
voorziening, die duur is een voorziening, die slechts in een tijdperk
van 3, 4 jaar kan geschieden en die dus geen uitkomst geeft in de
2) Handelingen 2 blz. 684 e.v.
Handelingen 2 blz. 690.