399
Landsverdediging.
"De veiligheid van Nederlandsch-Indië in de Wereldverhoudingen", door
Ch. Kies, Gnl. Mj. tit. K.N.I.L. b.d. (Uitg. „De Gebr. van Cleef", Den Haag
1938, 30 bladzn.).
In deze brochure, tevens als voordracht gehouden voor de Afd. Den Haag
van de Alg. Ver. voor Reserve offn., behandelt S. het veiligheidsprobleem
van onzen Ned.-Ind. Archipel in den Pacific en grondt zijn betoog op de
volgende stellingen
le) Ned.-Indiië bezit in de wereldverhoudingen reeds een belangrijke
mate van „natuurlijke veiligheid".
2e) Desalniettemin mede ter versterking van die „natuurlijke veilig
heid" moet een goede verdedigingsmogelijkheid in het leven worden
geroepen, speciaal om zoo noodig onze neutraliteit te kunnen handhaven
tijdens een conflict tusschen anderen. (Cursiveering door ons.)
3e) De thans voor die reëele beveiliging bestemde maritieme en militaire
krachten zijn mits op volledige sterkte gebracht en gemoderniseerd in
organisatie, bewapening en uitrusting reeds van preventief afwerend
vermogen. Hiermede bedoelt S., blijkens de nadere uitwerking in de brochure,
dat de vloot de volledige sterkte zal moeten verkrijgen volgens het vloot-
plan 1930, terwijl de sterkte, organisatie en uitrusting van het leger
slechts berekend moeten zijn op de handhaving van de inwendige orde en
rust, alsmede voor de neutraliteitshandhaving op Java met inbegrip van
de bezetting van enkele kwetsbare punten (de oliehavens Balikpapan en
Tarakan) in de Buitengewesten voor steun van de vloot.
T.a.v. de in punt 1 geponeerde stelling, betreffende de „natuurlijke veilig
heid" van Ned-Inidë in de wereldverhoudingen, grondt S. het bestaan hier
van o.m. op de omstandigheid, dat het zoo belangrijke terrein van den Ind.
Archipel in het bezit moet zijn van een kleine mogenheid, ter wille van
het strategisch evenwicht tusschen de groote Mogendheden, oeverstaten van
den Indischen Oceaan. Dit maakt naar de meening van S. het denkbeeld
van een veroveringsaanval door een groote Mogendheid op Ned.-Indië tot
een groote onwaarschijnlijkheid. Daarentegen acht S de kans groot, dat
Ned.-Indië een stuk van het strijdtooneel zal worden in een eventueelen
oorlog tusschen Pacific-Mogendheden, i.e. tusschen Japan en Amerika of
tusschen Japan en Engeland. Op grond hiervan acht S dan ook neutraliteits
handhaving zooals de Defensiegrondslagen van 1927 aangeven en voorts
door S. als 2e grondstelling is geponeerd ook thans nog de eenig juiste
doelstelling m.b.t. een reëele defensie van Ned.-Indië
Dit lezende, hebben wij ons de oogen uitgewreven en ons afgevraagd of
het wereldgebeuren, dat zich heeft afgespeeld in de laatste jaren, volkomen
onberoerd aan S. is voorbijgegaan en of de zeer aperte feiten van koel
bloedige en voorafberaamde schending van de souvereine rechten van andere
staten (in het bijzonder van de zwakkere onder hen), onbestreden 'behalve
dan met woorden door daarbij nauw betrokken „Groote" Mogendheden,
S. dan niets hebben gezegd. Weliswaar vermeent S., dat in het gebeuren in
Oost-Azië m.b.t. Japan en China (waarbij niet werd ingegrepen door de
grootmachten, wier handelsbelangen niettemin ernstig werden benadeeld)
niets verontrustends behoeft te worden gezien, omdat het daar in de eerste
plaats gaat tusschen twee Oostersche mogendheden en dat het door Japan
in China nagestreefde doel nevens het verkrijgen van economische voordeelen
vooral is zelfbescherming tegen het uit het Westen opdringende commu
nistische gevaar (sic doch men wil ons wel ter goede houden, dat deze
opvatting ons ietwat al te simplistisch voorkomt. Immers, de historische
ontwikkelingsgang van de Pacific-verhoudingen spreekt voor dengene, die
zich hierin heeft weten in te leven, een geheel andere taal, en het is dan
ook met niet te verhelen verwondering, dat wij S. die zich mede militair