afgelegde veldzakken. Op vlotten van voldoende stabiliteit blijven
zij staan met het wapen bij den voet.
Rijwielen worden in vaartuigen dwarsscheeps geplaatst, waarbij
een voor- of achterwiel zoo noodig op een boord kan rusten.
Paarden kunnen links en rechts van het vaartuig aan de longe
overzwemmen, waarbij de snelheid van overvaren wordt geregeld
naar de snelheid van de paarden. In sterken stroom mogen de
paarden alleen benedenstrooms van het vaartuig zwemmen. Op
de in- en ontschepingsplaatsen mogen de oevers niet te modderig
of te steil zijn. Op een vlot van voldoende breedte worden de
paarden naast elkander geplaatst, met het hoofd afwisselend links
en rechts. Het verdient aanbeveling, het dek te beleggen met stroo
of alang2 en langs het dek een leuning aan te brengen van touw.
Onrustige paarden worden in het midden geplaatst en zoonoodig
geblinddoekt.
Voertuigen met paarden worden afgespannen, waarna de
voertuigen met handkracht op het vlot worden gebracht Op het
vlot moeten de remmen worden vastgezet en zoo noodig blokken
voor de wielen worden gelegdde motoren van motorvoertuigen
worden gestopt. Bij het oprijden van zwaardere voertuigen op
vlotten, moeten zeer goede voorzorgen worden genomen al het
personeel, behalve de bestuurder, moet het voertuig verlaten,
tenzij dit om bijzondere redenen (zieken, gewonden) niet moge
is; zorgvuldig moet worden gelet op een stevige vertuiïng van
het vlot aan den oever.
Vaartuigen en vlotten van vaartuigen zullen zoo mogelijk
worden uitgerust met één of twee ankers, ten einde deze bij het
overvaren in noodgevallen te kunnen uitwerpen.
VI. ORGANISATIE VAN DE DIVISIE-PIONIERS.
De organisatie van onze pioniers is bij de huidige samenstelling
van ons leger, de wijze van oorlogvoering en de steeds voort
schrijdende motorisatie van legeronderdeelen meer en meer een
vraagstuk van bijzondere beteekenis geworden. Zonder daarbij
in al te theoretische beschouwingen te treden, zal in het volgende
de belangrijkheid van dit vraagstuk, voorzoover zulks de divisie
pioniers betreft, nader worden toegelicht.
Reeds in het I.M.T. 1933 nrn. 3 en 5 verscheen van de hand
van den Kapitein der Genie F. G. L. Wéijerman een uitvoerige
studie betreffende den rivierovergang, waarin gewezen wordt op
de belangrijke taak. welke den pioniers in ons leger bij het
offensief tegen een B.V. op dit gebied wacht en waarm de nood
zakelijkheid wordt aangetoond van een piomeruitrusting met
voldoende personeel en voorbereid materieel. Door middel van
een uitgewerkt voorbeeld betreffende den gewelddadigen rivier
overgang van een divisie komt schrijver tot een minimaal benoo-
digde sterkte aan pioniers van 4 cien. (van 4 sien.), n.l. 2 cien.