kunnen blijven, en waaruit zeer zeker zal blijken, dat de genoemde
grenzen niet maar willekeurig zijn gekozen.
Alvorens met de systematische behandeling van het vraagstuk
aan te vangen, willen wij er even op wijzen, dat de heer De Jong
als uitgangspunt van zijn betoog aanneemt de waarde der fout
verkregen uit een meting met losse slagen, welke normaal volgens
Kap. Schmitz moet worden gesteld op 5 °/oo d.i. ruim 17'.
Deze waarde, welke in geen enkel artilleristisch voorschrift
wordt genoemd, achten wij, gezien de nauwkeurigheid der
verdeeling van de randen van den boussole-hoekmeter (de
verdeelde trommels geven een schattingsmogelijkheid van 0,1 °/oo)
veel te groot.
Een draaiing van 5 °/oo geeft op een afstand van 5 km een line
aire fout in zijdelingsche richting van 25 meter. Zij die inzicht
hebben in de nauwkeurigheid der topographische kaarten (zie
hiervoor het artikel „de nauwkeurigheid onzer top. kaarten" in
het I.M.T. jaargang 1935) en weten volgens welke voorgeschreven
methode de kaartkilometerruiteering wordt aangebracht, zullen
begrijpen, dat het aanleggen van een zoodanige tolerans voor plaats
bepaling volkomen onjuist is. De markante details op bedoelde
kaarten geven t.o.v. de kaartkilometerruiteering een verschuiving
van ongeveer 0,2 millimeter kaartafstand, d.i. op schaal 1 50000
slechts 10 meter. Nemen we eens aan, dat we het azimuth van een
lijn ter lengte van 5 km uit de kaartgegevens willen bepalen,
waarbij we het meest ongunstige geval zullen nemen, n.l. voor
beide punten een verschuiving van 10 m in tegengestelde richting.
Met behulp van een nauwkeurig verdeelden (ivoren) dubbelen
decimeter meten we de kaart-kilometer-coördinaten van elk punt
op uit de kaart en berekenen met de gevonden gegevens het azi
muth, dan zal blijken dat de draaiing van het azimuth slechts 14'
zal bedragen, welke fout kleiner wordt met het toenemen van
den afstand tusschen de twee punten.
Waar normaal uit welk standpunt op de kaart ook een ver ver
wijderd punt met voldoende nauwkeurigheid kan worden aange
meten, (oriënteeringsvermogen der peiltroepen bij de artillerie)
zou bij het aannemen van een foutieve ligging van 5%o in het
eindresultaat bij het meten met losse slagen, deze meetmethode
volkomen overbodig worden en slechts tijdsverlies brengen, zonder
nauwkeuriger resultaten te geven dan direct uit de gedrukte
kaarten kan worden afgeleid. We stellen hierbij op den voorgrond,
dat de constructie van het instrument evenredig is met de aflees-
nauwkeurigheid. Of dit inderdaad het geval is wordt in hoofdstuk
D nader in beschouwing genomen.
Het overgroote deel van het artikel van den heer De Jong is
gewijd aan de behandeling van de hoogtegrenzen tot waarop nog
hemellichamen mogen worden aangemeten, zoo dat ook wij daaraan
onze bijzondere aandacht zullen geven. Een nadere vergelijking
432