zoekingen en berekeningen van den len Luitenant der artillerie
J H G. van Marle, welke resultaten ons welwillend ter beschik
king zijn gesteld. Het gehouden onderzoek, waarover door ons
met genoemd officier meermalen van gedachten is gewisseld, is
een gevolg geweest van het reeds genoemde door ons geschreven
artikel, waarvan ook bij de artillerie het bezwaar der tijdgrenzen
werd aangevoeld. Aangenomen werd, dat een fout van 2 /00 m
de hoogtemeting geen grooter fout in het te bepalen azimuth
mocht veroorzaken dan l°/oo, hetgeen, gezien de hierna nog te
behandelen overige fouten, welke het eindresultaat beïnvloeden,
als maximum toelaatbaar moet worden beschouwd. De resultaten
der zeer vele berekeningen zijn neergelegd m een grafiek (tig. 2).
De X-as van deze grafiek geeft aan de maanden van het jaar,
waartusschen de dagen kunnen worden geïnterpoleerd, de Y-as
de zonshoogten. De uitgetrokken vloeiende krommen geven voor
verschillende geographische breedten de zonshoogten aan voor het
geheele jaar, tot waarop mag worden gemeten, willen we geen
grootere azimuthale fout verkrijgen dan l°/oo bij een hoogtefout
van 2°/oo. Elke willekeurige geographische breedte kan met vol
doende nauwkeurigheid tusschen de krommen worden geïnter
poleerd, zoodat de grafiek voor geheel Ned.-Indie bruikbaar is.
Nemen we aan, dat we ons op 5° zuiderbreedte bevinden en
we voor 1 Januari willen bepalen tot op welke zonshoogte we
mogen meten, om binnen de genoemde grenzen te blijven, dan
richten we op de X-as een loodlijn op en bepalen het snijpunt
van deze lijn met de kromme, waarbij is vermeld —5° (zuider
breedte is min, noorderbreedte is plus).
Uit dit punt trekken we een lijn evenwijdig aan de X-as tot
de Y-as wordt gesneden en lezen bij dit snijpunt de hoogte af,
d.i. 800°/oo- Op 21 Juni echter (de zon heeft de grootste noordei-
declinatie) zullen we op deze breedte niet hooger mogen gaan dan
tot ruim 600n/oo- Mede zien we uit de grafiek, dat in de maanden
Maart en October tot zeer groote hoogten mag worden gemeten
wil het te bepalen azimuth in genoemde verhouding worden
beinvloed.
Tot hoe laat mag worden gemeten kan vanzelfsprekend uit
de grafiek worden afgeleid. Hierbij dienen we er echter rekening
mede te houden dat ze is opgebouwd voor de meridiaan van 2 12
oosterlengte van Batavia. Het verschil in geographische lengte
tusschen dezen meridiaan en den meridiaan der standplaats za
in tijd moeten worden omgezet en als correctie moeten worden
aangebracht aan de uit de grafiek gevonden waarde en wel m
negatieven zin voor plaatsen oost en in positieven zin voor plaatsen
west van genoemden meridiaan.
Duidelijk komt in de grafiek tot uiting, dat de declinatie (tijd
van het jaar) en de geographische breedte der plaats van waar
neming van zeer grooten invloed zijn op het bepalen der hoogte-
1