grenzen tot waar metingen mogen worden uitgevoerd In verband
daarmede is het te betreuren, dat de heer De Jong bij zijn staat
van middelbare fouten niet de tijdstippen heeft genoemd waarop
de metingen zijn uitgevoerd.
Manado, waar de in beschouwing genomen metingen zijn ver
richt ligt op ongeveer 2° noorderbreedte. Zijn ze nu uitgevoerd
op het moment dat de zon een declinatiewaarde had van eveneens
2° noord, dus in het tijdvak Maart-April en September-Augustus
dan kan zonder gevaar voor een belangrijke azimuthale tout to
op groote hoogte worden gemeten. Zooals de gegevens nu ver
strekt zijn, hebben ze voor ons betoog geen waarderen kan daaruit
geen enkele conclusie worden getrokken. Dat bij het Kadaster
tot 45°, ja zelfs tot 50° zonshoogte wordt gemeten is voor ons
nog geen maatstaf, dat dit praktisch verantwoord is. Wij zouden
de vraag willen stellen of een en ander met het gevolg
kan zijn van het feit, dat bij het Kadaster als eerste resul
taat der metingen oppervlaktecijfers worden gevraagd en zuivere
oriënteering der meetgegevens pas in de tweede plaats komt,
in tegenstelling met het topographische werk en het onderhavige
vraagstuk, waarbij juiste oriënteering op den voorgrond staat
ad. h. De invloed van de zijdelingsche fout op het te bepalen
^InLegenstelling met de in het voorgaande punt behandelde
theorie, waaruit bleek, dat de gemaakte hoogtefout slechts partieel
tot uitdrukking kwam in het resultaat der azimuthsbepaling, zal
de gemaakte fout in horizontalen zin voor haar volle waarde in
het te bepalen azimuth worden opgenomen.
Nemen we aan, dat we in horizontalen zin met gericht zijn op
het zonsmiddelpunt S. van fig. 1, maar op S'. De standhoek tusschen
de richting naar de zon en het terreinobject, dat we aanpeilen,
zal dan beïnvloed zijn door een fout, welke gelijk is aan de
projectie van den hoek SMS' op het horizontale vlak (den
h°Hetngraphisch bepaalde azimuth van de zon, vermeerderd of
verminderd met bedoelden standhoek, zal het ware azimuth der
te bepalen lijn (standpunt instrument aangepeild object) zijn,
welk azimuth in het bovenbedoelde geval dus foutief is voor
eenzelfde waarde.
Gaan we nu even het verloop der zonsbaan na, van het moment
van opkomst tot dat van ondergang. Zij beschrijft voor het oog
van den waarnemer een cirkelboog. De richtmgscoefficienten
(tangenten) der raaklijnen aan dezen cirkel geven de richting
der zonsbaan aan op elk gewild moment. Is de declinatie gelijk
aan de geographische breedte dan zal, zooals reeds gezegd, de zon
na opkomst loodrecht stijgen, waarbij haar bovenste culminatie
punt in het zenith is gelegen.
437