Bij verschil in declinatie en geographische breedte zal de stijging onmiddellijk na opkomst niet zuiver loodrecht zijn. Voor Ned.-Indië, gelegen op en in de onmiddellijke nabijheid van den equator, is deze afwijking echter klein. De waarden der hiervoor genoemde richtingscoëfficiënten bepa len nu de beweging van het instrument in horizontalen en verti calen zin. Is dus bij verschil in breedte en declinatie de stijging der zon na opkomst practisch 90°, op het moment van culminatie is de loodrechte beweging overgegaan in een zuiver horizontale beweging. De tangenten der raaklijnen aan de zonsbaan verloopen dus van cr> tot 0. Hieruit volgt, dat onmiddellijk na opkomst, de zon met het instrument kan worden gevolgd, door alleen een verplaatsing te geven met het rondsel voor den terreinhoekmeter bij het verder stijgen zal zij zich langzaam in horizontalen zin verplaatsen, welke verplaatsing sneller toeneemt, naarmate de zonshoogte grooter wordt. Op het punt in de zonsbaan 45° in hoogwaarde verwijderd van het culminatiepunt zal de verplaat sing in beide richtingen gelijk zijn. Het gevolg van een en ander is dat de kans op het maken van een fout in horizontalen zvn toeneemt met de helling waaronder de zon wordt aangemeten. Daar, zooals reeds gezegd, de fout in haar volle waarde over gaat in het te bepalen azimuth, dus grooter invloed heeft dan een hoogtefout van dezelfde waarde, is het een eerste eisch, dat op een juist aanmeten van het hemellichaam in horizontalen zin de bijzondere aandacht wordt gevestigd. De invloed van deze fout is hij den Top. Dienst de reden geweest dat tijdsgrenzen zijn vastgesteld. Dat het nomogram van Gonggrijp dan ook niet verder dan tot 30° zonshoogte is uitgebouwd, houdt alleen verband met den invloed der hoogte- en zijdelingsche fout op het te bepalen azimith en niet zooals in de repliek naar voren wordt gebracht met de onnauwkeurigheid van het nomogram op grootere hoogten. Het zal nu n.dz.m. duidelijk zijn, wat bedoeld wordt met het door ons aangehaalde argument dat de „gelijktijdige beweging van het instrument in het horizontale vlak en het verticale vlak bij het richten op de zon niet zoodanig kan plaats hebben, dat een juiste waarneming is gewaarborgd, waardoor dus nimmer een azimuth bepaald kan worden binnen de nauwkeurigheids- grenzen, waartoe de nomogrammen zijn samengesteld". Wat de heer d. J. bedoelt met de opmerking, dat dit argument „te theoretisch" is, ontgaat ons. Zij die practisch zonswaarne- mingen hebben uitgevoerd, zullen dë moeilijkheden hebben onder vonden. We zullen ons nu onmiddellijk afvragen of de in horizon talen zin gemaakte fout niet zal blijken uit de berekening van het zonsazimuth op het moment van waarneming We moeten 438

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1938 | | pagina 28