er mede aangetoond, dat Dipa Negara niet zoo dapper was als
wel eens wordt vermeend.
Nadat op 15 October 1826 Dipa Negara voor het eerst gewond
was geworden,1) ondanks het feit, dat hij en zijn aanhang zich
de hoofden kaal hadden laten scheren, hetgeen bij wijze van
boetedoening was geschied, verscheen hij een maand later opnieuw
op het oorlogsterrein en was het
Het geschilderde beeld van Dipa Negara is niet fraai niet
temin blijkt uit vrijwel alle bronnen, dat de boven gegeven schets
der waarheid geen geweld aandoet. Anta Wiria's grootheid schuilt
niet zoozeer in zijn daden, in persoonlijk gegeven voorbeelden
van moed en zelfverloochening, als wel in het feit, dat de mystiek
hem op een hoog voetstuk heeft geplaatst. Het is noodig hierop
in het bijzonder de aandacht te vestigen. De Oostersche mentaliteit,
in de oud-Javaansche litteratuur op bijna iedere bladzijde aan te
treffen, om van gewone stervelingen goden of bovennatuurlijke
449
„onder nog sterker dekking, dat hij zelf den loop der gevechten
volgde. Door een spion was het namelijk aan onze legerleiding bekend
geworden, dat hij voortaan te herkennen zou zijn aan twee pieken,
die hem overal werden nagedragen en die met wit linnen over-
trokken waren. Gedurende de actie stond hij altijd op eenigen afstand
van het gevechtsveld, achter een korps, waarvan 200 man met geweren
en 200 man met pieken gewapend waren en dat zich nimmer in het
gevecht begaf, doch alleen tot zijn dekking moest dienen en hem
overal volgde. Ondanks deze voorzorgen trok hij meestal terug, „voordat
er wezenlijk gevaar voor zijn persoon bestond, terwijl hij gewoonlijk
veel vrees aan den dag legde" „Kjahi Madia, stond dan
voor zijn lijfwacht als beschermende priester, herkenbaar aan een
sitsen tulband en gezeten op een schek".
„Deze stond echter niet alleen pal als een soort beschermengel
voor zijn lijfwacht, doch beschikte in die dagen, toen Dipanegara
eigenlijk op het toppunt van zijn roem en bij het keerpunt van zijn
leven stond, door den ons leger zoo afmattenden strijd, die nog steeds
in zijn voordeel was, ook eischen kon stellen, eveneens over zijn lot.
Dipanegara is juist door zijn slap karakter en wilszwakheid steeds
min of meer de speelbal geweest van de mannen van de daad
uit zijn omgeving Sentot en Kjahi Madja. Toen de voortduiende
oneenigheden tusschen die beiden en hem een steeds ernstiger karakter
aannamen, wendde evenzoo het lot zich van hem af, geraakte hij
daardoor in een impasse, die hij door wilszwakheid eenerzijds, het
mislukken zijner krijgsoperatiën anderzijds op den duur niet te boven
kon komen dit was de tragiek van het noodlot, dat zich langzaam
maar zeker over hem voltrok".
i) Hallema, blz. 907/98. Men zie omtrent deze verwonding in het bijzonder
het interessante verhaal in Dipa Negara's babad, opgenomen in Louw, II,
blz. 516 vlg. Er blijkt uit, dat de schrijver toch niet geheel onkwetsbaar
was, zooals hij wel eens beweerde, hetgeen wij hierna nog ter sprake zullen
brengen. In het bijzonder blijkt uit dit deel van de babad, hoe besluiteloos
Dipa Negara wel was; hij geeft zich zelf doorloopend een brevet van een
bijgeloovige zwakkeling te zijn.
Zie verder ook Louw, III, blz. 62.