494 mocht worden verleend. De hoofdtaak van de vloot is volgens de defensie grondslagen gelegen in de neutraliteitshandhaving in de buitengewesten t.a.v. de beveiliging van Java verleent de vloot steun aan het leger. S. acht hierdoor de taak van de weermacht binnen te enge grenzen terug gebracht en wijst er op. dat de buitengewesten sindsdien zeer in economische beteekenis zijn gestegen binnen het raam der grondslagen zijn de buiten gewesten onvoldoende beveiligd, aangezien verrassende aanslagen mogelijk zijn, welke de vloot niet kan voorkomen. Voorts stelt S. op den voorgrond, dat de defensiegrondslagen alleen het geval van neutrahteitshandhaving in een reeds uitgebroken conflict behan delen. S. wijst er op, dat er thans echter ook andere mogelijkheden bestaan, nml., dat een groote mogendheid in den Pacific, de onvermijdelijkheid ziende van een gewapend conflict met een andere mogendheid, zou kunnen trachten zich met preventieve oogmerken het bezit te verzekeren van bepaalde punten in den Archipel of van deelen daarvan. Ernstige aanran dingen van onze souvereiniteit behooretn thans, meer dan in het verleden tot de mogelijkhedenaanrandingen, welke het vermeesteren van grond stoffen a.a. beoogen. Voorts toont S. aan, dat de in een nabij verleden liggende gebeurtenissen in Abessynië, Manchoerije en China op afdoende wijze hebben aangetoond, dat van snellen bijstand van anderen geen groote ver wachtingen mogen worden gekoesterd. Het uitblijven van hulp behoeft volgens S niet altijd te worden toegeschreven aan onwil of aarzeling ook aanvankelijke onmacht kan daarvan de reden zijn. Op grond van deze overwegingen acht S. de defensiegrondslagen, vast gesteld in een tijd dat strenge beperking in de landsuitgaven geboden en de kans op rechtstreeksche aanranding van ons grongebied zoo niet uit gesloten, dan toch onwaarschijnlijk werd geacht, niet meer in overeen stemming met de eischen, welke het huidige tijdsgewricht stelt. S. acht het daarom noodig de „min of meer matte toon" van de huidig geldende defensiegrondslagenom te zetten in een krachtiger geluid, „getuigend van Nederland's grimmigen wil zich met klem te verzetten tegen elke poging tot aanranding van ons grondgebied". Om aan dit desideratum te kunnen voldoen, acht S. een aanzienlijke versterking van de defensie middelen (welke inmiddels reeds werd ingezet) voor het heden een onafwijsbaren eisch. S. stelt vervolgens op den voorgrond, dat het onjuist zou zijn voor de versterking van de weermacht zonder meer terug te grijpen naar de vroegere defensie-plannen, aangezien de luchtstrijdkrachten een zoodanige ontwikkeling hebben doorgemaakt, dat het thans mogelijk is geworden hen een belangrijk aandeel in de verdediging van Ned.-Indië te geven; hierbij werd door S. de nadruk gelegd op de waarde als gevechts-instrument van den meermotorigen landbommenwerper met zijn grooten actie-radius, hoog opgevoerde snelheid en vermogen tot zelfverdediging en met aanzienlijke mede te voeren bommenlasten. Vervolgens ontwikkelt S. de taak van de luchtstrijdkrachten i.e. de landbommenwerpers -voor de verdediging van Java met de vlootbasis Soerabaja, alsmede voor de bescherming van de buitengewesten. De legerbommenwerpers hebben in de eerste plaats een taak te vervullen t.a.v. de luchtverdediging van de vlootbasis Soerabaja. Deze. dicht aan zee gelegen basis, is met defensieve middelen luchtdoelgeschut, lucht- doelmitrn., jachtvlgn. niet op bevredigende wijze te verdedigen tegen luchtaanvallen. Slechts het offensief, het opzoeken en aangrijpen van de uitgangspunten van de vijandelijke luchtaanvallen, kan volgens S. o.i. terecht afdoende veiligheid verschaffen. De bommenwerper is het aan gewezen middel om de vijandelijke vliegbases, te land of ter zee, aan te grijpen en te trachten luchtaanvallen op de vliegbasis in de kiem te smoren. Deze offensieve verdediging is tevens van beteekenis voor het tegengaan

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1938 | | pagina 90