M.b.v. dit buisniveau werd de verticale draaiïngsas een zoodanige
stand gegeven, dat zij volkomen samenviel met het viziervlak,
m.a.w. uitwijking in zijdelingsche richting t.o.v. dit vlak was
uitgesloten. Vervolgens werd t.o.v. een vrij hangende verzwaarde
draad (schietlood) de afwijking nagegaan van de vizierlijn bij
draaiing van den kijker om de horizontale as. Hierbij kunnen
de volgende gevallen voorkomen
a. de vizierlijn wijkt niet uit t.o.v. de draad. In dit geval wordt
volkomen aan den constructie-eisch voldaan,
b. de vizierlijn beschrijft een rechte lijn, welke een hoek maakt
met de draad. Dit wijst op een foutieven stand van de hori
zontale as t.o.v. de verticale as,
c. de vizierlijn beschrijft een kromme lijn, welke zich naast de
draad afteekent als een hyperbool, waarvan na draaiing over
een gelijken hoek in positieve en negatieve richting, begin-
en eindpunt der kromme lijn weder op de draad zijn gelegen.
Uit deze gegevens weten we dat de stand der horizontale as
t.o.v. de verticale as juist is, de vizierlijn staat echter niet
rechthoekig op de horizontale as,
d. de vizierlijn beschrijft weder een zelfde kromme lijn als onder
c, waarbij echter begin- en eindpunt de!r geprojecteerde
hyperbool niet zuiver loodrecht onder elkaar vallen. In dit
geval staat de horizontale as niet loodrecht op de verticale
en de vizierlijn niet rechthoekig op de horizontale as.
Bij de drie boussolehoekmeters werd geen afwijking van de
vizierlijn t.o.v. de draad geconstateerd, zoodat de constructie van
den onderlingen stand der instrumentdeelen met de noodige en
vereischte accuratesse is uitgevoerd.
Hierdoor vervalt practisch de eisch, dat de kijker moet kunnen
worden doorgeslagen. Aanbevelenswaardig blijft dit echter steeds,
omdat bij meting in doorgeslagen stand ook een gedeelte der
hier niet nader in bespreking genomen fouten, zullen worden ge
ëlimineerd.
Waar in het voorgaande is gesproken over de eigenaardige
bevestigingswijze van het instrument met den drievoet, waardoor
kanteling van de verticale draaiïngsas mogelijk wordt, alsmede
de groote ongevoeligheid van het doosniveau, hebben we gemeend
het onderzoek geheel te moeten vervolledigen door met een nauw
keurig hoekmeetinstrument twee hoeken te bepalen en deze zelfde
hoeken na te meten met de drie boussolehoekmeters volgens een
van te voren bepaald meetschema. Deze hoeken werden met een
goed geregelde repetitie-theodoliet (afleesnauwkeurigheid tot op
10" en schatting tot op 5") bepaald in 6 randstanden van het instru
ment in gewonen en doorgeslagen kijkerstand.
Als gemiddelde waarden werden berekend voor hoek A, 113°
43' 20" 1990,14°/oo en voor hoek B, 48° 31' 28" 849,19°/oo-
573