jongen officieren aan ook nog eens kennis te nemen van de be
schouwingen van V.
Wij willen dan allereerst de vraag stellen
Waarom naar de Intendance
Nu achten wij het bepaald onjuist, om de beantwoording van
deze vraag alleen, of zelfs maar in de eerste plaats, te zoeken
in de verschillende stoffelijke voor- en nadeelen, welke aan een
dergelijken overgang verbonden zijn.
Neen, men dient zich allereerst rekenschap te geven van de
plaats, welke de Intendance in de legerorganisatie inneemt, althans
behoort in te nemen, van de taak, welke deze dienst zoowel in
vredes- als in oorlogstijd te vervullen heeft en van den aard
van het werk, hetwelk verricht zal moeten worden en dan dient
ieder voor zich te onderzoeken, of hij daar wat voor voelt.
De Intendance neemt in de organisatie van het Kon. Ned.-Ind.
Leger vooral v.w.b. het korps officieren de positie in van
een leidinggevend dienstvak m.b.t. een belangrijk deel van de
instandhouding van het leger, namelijk de voeding, kleeding en
uitrusting en andere soortgelijke voorzieningen. Overal, waar dit
werk zijn voorbereidende, centrale of leidinggevende dus
hooge karakter verliest, wordt het overgelaten aan lager
personeel van den eigen dienst, of aan personeel van andere
wapens of diensten (voorbeelden zijnmagazijnsbeheer, gewes
telijke intendance in de buitengewesten, verplegingsofficieren bij
de korpsen te velde). Als gevolg hiervan kan de formatie van
het korps intendanten zeer beperkt zijn (thans slechts 14 offi
cieren, w.o. 6 hoofdofficieren), hetgeen i.v.m. de hooge kosten
van de Intendance-opleiding ook de juiste oplossing is te achten.
Maar een dergelijke toestand heeft zijn bijzondere consequenties
m.b.t het peil van dat korps intendanten. Immers, bij een zeer
uitgebreid korps officieren, zooals bijv. bij de wapens der infan
terie, artillerie en genie, zijn altijd wel enkelingen te vinden, die
boven de rest uitsteken en aan wie dus het bij die wapens te
verrichten moeilijke werk kan worden opgedragen. Bij de Inten
dance is het echter zoo gesteld, dat elk intendant in staat moet
zijn het voor de officieren gereserveerde moeilijke werk te
verrichten en dat in de practijk ook vrijwel elk officier zich met
dergelijken arbeid belast ziet. Dit resultaat kan bij voldoende
animo onder de zeer goede officieren en in verband met de genoten
opleiding aan de H.K.S. ongetwijfeld worden bereikt. Laat echter
die animo te wenschen over, zoodat geen of onvoldoende selectie
kan worden uitgeoefend, dan zal de aanvulling ook kwalitatief
achteruit gaan, als gevolg waarvan een deel van het bijzondere
werk öf slecht zal worden gedaan óf onuitgevoerd zal blijven
630