de opleiding van den jongen officier voor zijn taak als patrouille commandant gecentraliseerd ter hoofdplaats Koetaradja, waar alle nieuwelingen in het gewest als regel worden geplaatst. De practische opleiding werd toevertrouwd aan één of meer officieren-instructeur, zoo mogelijk kapiteins, die bekend stonden als handige patrouillecommandanten, terwijl voor de patrouille opleiding de brigades van de z.g. „mobiele reserve" werden gebe zigd, waarbij in verband met de aan deze toegewezen taak, zooveel mogelijk mihtairen met rimboe-ervarring werden geplaatst. De leiding der practische en theoretische lessen werd in handen gesteld van den korpscommandant der mobiele reserve, onder toezicht van den Gewestelijk Militair Commandant. Dit opleidings systeem is thans nog ten deele van kracht, zij het ook, dat de talrijke, onvermijdelijke mutaties, welke in dit gewest plaats hebben, zeer vaak tot een aflevering dwingen van a.s. patrouille commandanten, wier opleiding nog slechts ten deele voltooid is. Aan dit euvel is thans tegemoet gekomen door de invoering van een „tactisch-technische handleiding van de hand van den huidigen G.M.C., waardoor meer eenheid van gedachte is ingevoerd, zoowel bij handelingen in (eventueel) verzetsgebied als bij de uitvoering der patrouilletechniek. Aan de hand van de in genoemde handlei ding vastgestelde regelen kunnen de jonge officieren hun opleiding ook op de posten voltooien, onder leiding van de detachements commandanten, al valt uit verschillende overwegingen niet te ontkennen, dat de voorkeur moet worden gegeven aan een gecen traliseerde opleiding ter hoofdplaats van het gewest onder directe leiding en controle der verantwoordelijke hoogere chefs. Men heeft in Atjeh een tijd gekend, dat belangrijke verschillen in de uitvoering der patrouilletechniek en bij handelingen in ver zetsgebied werden geconstateerd, naar gelang men diende bij het korps maréchaussée dan wel bij de infanterie, terwijl zelfs bij de onderdeelen onderling geen eenheid van opvatting bestond. De nog gangbare uitdrukkingen „maréchausséesabel" en „maréchaus- séeknoop" b.v. dateeren uit den tijd, toen de maréchaussée een andere wijze van patrouilletechniek volgde dan de infanterie, als gevolg van het toen nog bestaande verschil in beider uitrusting en bewapening. In dien tijd bestond er nog geen bepaald voorschrift voor de uitoefening van de politiek-politioneele taak van het Leger. Door sommige patrouillecommandanten werd daaraan echter tege moet gekomen, zoo o.a. door den troepencommandant, tevens civiel gezaghebber, Kapitein M. J. J. B. H. Campioni, die destijds de „Wenken en Voorschriften in een nog niet geheel gepacificeerd gebied" samenstelde (Zie I.M.T. 1904 blz. 917 en 1045). Zelfs nadat in een tijd van orde en rust het thans bestaande voorschrift voor de uitoefening van de politiek-politioneele taak van het Leger was uitgegeven, bleven nog meeningsverschillen bestaan betreffende de interpretatie van sommige in genoemd voorschrift voorkomende 664

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1938 | | pagina 52