waren toegepast, in de vaktijdschriften. Er werd daarbij niet steeds vermeld of de methoden reeds beproefd waren tegen een werkelijke verzetspartij (Verwezen moge worden naar de artikelen voorkomende in het orgaan der N.I.O.V. 1936 nr. 3 en 4 en naar het I.M.T. 1936 nummer 3). Het begon er min of meer op te lijken, alsof men voor het eerstvolgende verzet aan het experimenteeren was met nieuwe methoden betreffende het optreden tegen een verzetspartij. Jonge officieren, die voor het eerst in Atjeh werden geplaatst en er zijn er de laatste 2 jaren heel wat geweest leerden bijna allen een andere methode van patrouilleeren, al waren de verschillen vaak niet zoo groot en bepaalden deze zich tot de detailuitvoering. Doch juist dit laatste achten wij een ernstig gevaar. Heeft de krijgshistorie van den patrouilleactietijd nml. niet geleerd, dat een succes of een échec vaak juist afhangt van de zorg, welke men aan de detailuitvoering besteedt De thans voor het gewest geldende handleiding is over alle troependeelen in het gewest ter opvolging verspreid. Deze systematisch opgezette en gedetailleerde handleiding draagt den titel„Handleiding in verzetsgebied" waaraan als bijlage werd toegevoegd een gedeelte „Nieuw getrokken leeringen uit het z.g. Voorbeeldenboek". Op deze wijze werd, althans voor Atjeh en laten wij hopen voor goed, een einde gemaakt aan de vele misvat tingen in de uitvoering van de patrouilletaak en bij handelingen in verzetsgebied. Of men thans dient bij het korps maréchaussee of bij de infanterie, ter Noord- dan wel ter Westkust van Atjeh, de uitvoering is uniform, hetgeen vooral ten goede komt aan het opleidingsysteem. Mocht in de naaste of verre toekomst onverhoopt een plaatselijk verzet in dit gewest uitbreken, dan zal het niet meer mogelijk zijn om evenals geschied is in de jaren 19161917 (Djambi expeditie), 19251927 (Actie in de Zuidelijke Atjehsche Land schappen) en zelfs in 1933 (verzet in Lhong) een beroep te doen op de oude Atjehgarde. Die zal er practisch niet meer zijn en de jongeren zullen dus op eigen beenen in de rimboe moeten leeren staan. De belangrijkheid der z.g. rimboeopleiding is hierdoor meer en meer op den voorgrond getreden. Het is ook uit dit oogpunt, dat de overzichtelijke, thans voor dit gewest uitgegeven hand leiding moet worden beschouwd als een stuk van groote prac- tische waarde, ons gegeven door een der laatste patrouilleaan voerders van naam der oude Atjehgarde. Van deze handleiding zou men slechts kunnen zeggen, dat de kern wel zeer sterk gebaseerd is op de Atjehpractijk, doch is Atjeh (waar van 1873 tot 1933 alleen van het Kon. Ned.-Ind. Leger en van de Kon. Marine 152 officieren zijn gesneuveld of overleden aan voor den vijand bekomen wonden) eigenlijk niet steeds de groote leerschool geweest voor de uitoefening van de primaire legertaak in de buitengewesten Overste Bannink schreef in het orgaan der 666

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1938 | | pagina 54