zijn. Een zeemacht volgens de voorstellen van Onze Vloot, zal onge
twijfeld door haar grootere sterkte tot meerdere krachtsontplooiing
in staat zijn, doch zal door den aard van de samenstelling geen
afdoende veiligheid kunnen geven. Daarom wordt vooral de nadruk
gelegd op de „egaliseerende" kracht daarvan ten opzichte van twee
groote zeemogendheden, die in het Verre Oosten in conflict zouden
komen. Moet daarmede het offer van 250 millioen worden verdedigd
Wat ons volk vraagt en waarvoor het bereid is offers te brengen,
is een weermacht, die in staat zal zijn elke schending van ons grond
gebied te beletten door kracht tegenover kracht te stellen en wel
zoo, dat onmiddellijk tegen eiken aanval zal worden opgetreden en
met zoodanige middelen, dat dit den vijand noodlottig kan worden.
Het is daarom, dat de stemmen, die er voor pleiten de kracht van
onze weermacht in Indië vooral in een slagluchtmacht te leggen, steeds
sterker en talrijker worden, allereerst vanwege het doelmatige van dat
verdedigingsmiddel in een gebied als onze Archipel en daarnaast uit
de meer bijkomstige overweging, dat dan met heel wat bescheidener
kosten, dan thans door Onze Vloot voorgesteld, een zeker evengroote
mate van veiligheid kan worden verkregen.
Op duidelijke wijze is dat onlangs weer uiteengezet in de verga
dering van de Vereeniging voor Krijgswetenschap, 25 Maart in den
Haag gehouden, waar de kapitein van den Generalen Staf van het
Kon. Ned.-Ind. Leger, Mantel, betoogde, dat de hoofdtaak bij de
defensie van Indië in de luchtmacht van het leger gelegd moet worden
en aan de vloot de verkenning van den aanvaller en het zooveel
mogelijk afbreuk doen aan de vijandelijke transporten en handel zou
zijn op te dragen.
Vóórop behoort in het defensie-stelsel van Indië derhalve het lucht-
wapen te staan, een inzicht dat ik steeds in dit blad verdedigd heb
en waarmede de vereeniging Onze Vloot het langzamerhand ook wel
eens schijnt te zijn geworden. In haar plan wordt het aantal groote
zeevliegtuigen tot 200 uitgebreid, terwijl de Minister van Defensie
er slechts 72 noodig achtte, waarmede een goede verkenning van ons
uitgestrekt eilandenrijk gewaarborgd zou zijn. Het zooveel grootere aan
tal zal dan ook als offensieve macht moeten dienen, voor eenzelfde
doel dus, waarvoor enkele jaren geleden een luchtmacht van zware
landmachtbommenwerpers werd ingesteld, die geleidelijk wordt uit
gebreid, terwijl de grondorganisatie daaraan wordt aangepast, opdat
die macht zich overal in den Archipel kan doen gelden.
Op overtuigende gronden hebben de Ministers van Defensie en
van Koloniën in het tegenwoordige en het vorige Kabinet de nood
zakelijkheid van land bommenwerpers aangetoond en in de pas ver
schenen Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag van de
Eerste Kamer op de Indische begrooting wordt nogmaals betoogd, dat
voor een zoo krachtig mogelijke teweerstelling tegen elke aantasting
van ons territoir, 1 a n d bommenwerpers noodig zijn.
Toch blijft Onze Vloot en met haar vrijwel de geheele Marine aan
het zeevliegtuig als offensief wapen de voorkeur geven, alhoewel men
ook in die kringen van de superioriteit van het gelijksoortige land-
vliegtuig als strijdwapen overtuigd is. Men bepleit dit dan o.m. met
argumenten, die in geen geval zoo zwaar mogen wegen, dat daarom
met een minder deugdelijk luchtstrijdwapen zou moeten worden vol
staan. Voorts wordt van marinezijde het bekwaamheids-argument naar
voren gebracht en wel in dien zin, dat het leger zich van actie boven
zee heeft te onthouden, omdat een goede samenwerking met de vloot
op dat terrein anders niet gewaarborgd is, terwijl verder nog wordt
aangevoerd, dat de luchtvaartdienst van de marine die van het leger
op verschillende punten ver vooruit is, als gevolg van het feit, dat de