Arabië, volgens het bekende beginsel vanDivide et impera. De tallooze stammen van dit uitgestrekte land waren alleen daarom afhankelijk van de Turken, omdat zij het onderling nooit eens konden worden en Konstantinopel stookte deze geschillen gesta dig aan, leverde aan de zwakken wapens tegen de sterken. Omdat Ibn Rasjid hun nu te sterk werd, boden zij Abdoer Raman troe pen, wapens en geld aan voor een krijgstocht tegen de Sjammar's op voorwaarde echter van een blijvend garnizoen in Riad en onder werping der Saoedi's aan den Sultan van Turkije. Dat een Waha- biet zich zou onderwerpen aan dezen ontaarden Sultan, dien hij veel slechter oordeelde dan welken ongeloovige ook, vond Abdoer Raman zóó grotesk, dat hij de Turksche onderhandelaars als vreemde honden wegjoegen daarmede verloor hij natuurlijk den steun der Turken, die een prijs op zijn hoofd zetten. Abdoer Raman moest nu weder vluchtenen, door alle stammen verlaten, bleef hem als eenig toevluchtsoord de Roeb el Chali, het land des vuurs, de zandhel in het achterland van Aden, waar de wilde Moerra's wonen. Met twee zijner zonen, Abdoel Asis en Moehammad, en zijn neef Dsjiloewi trok hij naar Chiran, de bronplaats in de Roeb el Chali. De Moerra's zijn zuivere wilden, die zelfs geen tenten kennen roovers, die loeren op elke prooi, om het leven in dat 'barre gebied te kunnen behouden. Steeds door jachten zij hun gebied af, ge pijnigd door honger en dorst. Bij hen leerde de jonge Abdoel Asis het uitbuiten van kansen, het beslissen zonder aarzeling hij leerde er ijzeren zelftucht en ongevoeligheid. Ruim drie, ver schrikkelijke, jaren bleef hij bij de Moerra's. En uit dezen leertijd (13 tot 16 jaren) willen wij twee merkwaardige gebeurtenissen vermelden, niet alleen omdat zij belangwekkende lectuur zijn, maar ook omdat het voor ons Westerlingen, meesters der techniek, goed is om te vernemen tot op welk een groote hoogte Oostersche volken lichaam en geest beheerschen. Het eerste verhaal betreft de Retassa, de bronduikers. 620 „Deze moeten het verzanden der bronnen voorkomen en het water „weder zijn vrijen loop geven, als het zand, dat van de golvende „hoogten onafgebroken in de bronnen waait, met de leem van den „bodem een ondoordringbare korst gaat vormen. „Honderden menschen volgden met angstig starende blikken het „werk der twee Retassa-grijsaards, als waren zij rechters over leven „of dood. „De Retassa legden palmbladeren op den rand van de bron en „ontkleedden zich, verdroogde, broodmagere lichamen toonende. Zij „staken de bladeren in brand en hielden hunne handen boven het „vuur, wreven daarna met de vlakke hand beenen, buik en borst. „Te midden van het gloeiende zand, in een helschen zonnegloed, onder „een hemel als van gesmolten glas, liefkoosden de beide naakte „grijsaards de vlammen, als wilden zij kracht putten uit de tegen gesteldheid van water en vuur. „Alvorens den strijd met het water op te nemen baden zij en „de gansche oase met hen. Daarna stopten zij de ooren dicht met

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1938 | | pagina 8