704
weshalve het wapen, dat daartoe bij uitstek geschikt is volgens debater
de Marine-Luchtvaartdienst (M.L.D.) zou zijn, die daarop is geoefend, bom
menwerpers bezit en slechts op uitbreiding wacht. Tusschen de zee en de
lucht daarboven bestaat volgens Kol. H. geen tegenstelling het gaat
cm gemeenschappelijke bestrijding van doelen op zee en aan de kust. De
daartoe noodige middelen moeten elkaar aanvullen en dat zou volgens
spr. niet het geval zijn, wanneer die slagluchtmacht bemand is met leger-
personeel. Er zal dan zijn volgens debater gebrekkige commandovoering,
gebrekkige samenwerking, groote kans op vergissingen en misstanden. De
M.L.D. daarentegen is het aangewezen wapen om in de lucht boven zee
met de vloot op zee samen te werken. Niet de vraag„land- of zeevlieg
tuig" beheerscht de organisatie en bevelvoering, doch wel het krijgskundig
gebruik. Waar nauwe samenwerking met de vloot onmisbaar is, zal dit
slagluchtwapen in maritieme handen moeten zijn. De M.L.D. kan ook op
landvlgn. vliegen. Wanneer men Spr. vraagt, aan welk vlg. hij de voorkeur
geeft, dan is dit het zeevlg., vnml. om zijn veel grootere strategische be
weeglijkheid.
Kol. H. verwerpt een van leger en vloot gescheiden, dus zelfstandige
luchtmacht. In Indië zullen de luchtstrijdkrachten steeds met de vloot of
met het leger moeten samenwerken. Legerslagluchtmacht is volgens debater
thans een tocverwoord gewordenop zee acht men de vloot gering, boven
die zee in de lucht kunnen legervlgn. alles. Spr. wenscht de legerluchtmacht
op en nabij Java te houden, waar zij haar natuurlijke taak heeft, nml.
samenwerking met het leger. Maar zij moet zich niet bewegen op „mari
tiem" gebied, waarvoor de M.L.D. is aangewezen. De harmonie in de weer
macht acht Spr. hierdoor verstoord.
Kap. Mantel wijst er in zijn antwoord terecht op dat het luchtwapen aan
waarde heeft gewonnen en het schip aan waarde heeft ingeboet. Van het
huidige slagluchtwapen zal zulk een preventieve werking uitgaan, dat de
meest waarschijnlijke tegenstander geen troepentransporten van eenigen
omvang over zee zal wagen, alvorens hij tegen onze luchtmacht kan op
treden en daarvoor is noodig een steunpunt binnen vliegbereik, d.i. op ons
territoir. Tegen een dergelijken aanslag moet een territoriale verdediging
(d.w.z. van het land uitgaande v.G.) worden toegepast. Men heeft hier
voorts een tactisch volkomen gescheiden strijd: de bommenwerpers tegen
de transportschepen en eventueel tegen troepen en materieel aan den wal,
de maritieme middelen tegen 's vijands oorlogsschepen. Voorts acht kap.
M. de door Kol. H. gewenschte scheiding tusschen de verdediging in de
lucht boven de zee en die boven het land niet vol te houden. De leger-
bommenwerper fungeert als snel verplaatsbaar, verdragend kustgeschut.
Evenals het kustgeschut op den wal voor het bevuren van zeedoelen op
logische gronden door het leger wordt bediend, zoo dient de legerbommen-
werper, op grond van haar evenbedoelde functie, voor het bestrijden van
binnen zijn bereik komende zeedoelen eveneens in handen van het leger te zijn.
De „maritieme" scholing v.z.v. noodig van de legervliegers bij deze
kustverdediging, acht kap. M. zonder bezwaar te verkrijgen. (In de practijk
is gebleken, dat zulks evenmin een bezwaar is geweest na de overgave
enkele jaren geleden van de kustbatterijen door de marine aan het leger
integendeel, de bestrijdingswijze van zeedcelen heeft naar onze meening
door het toepassen van bij het leger reeds gebruikelijke technische hulp
middelen eerder aan doeltreffendheid gewonnen v. G.)
Voorts merkt kap. M. op, dat in den gedachtengang van zijn betoog, door
het bepleite gebruik van de legerbommenwerpers voor de marine minder
zorg zal overblijven voor de locale defensie, zoodat zij zich op meer doel
treffende wijze zal kunnen toeleggen op de door haar zoo uiterst belangrijk
geachte actie op de vij. militaire en handelsverbindingen.
De luit. t/z. Ie kl. F. S. W. de Remde achtte de algemeene strekking van
het betocg van den inleider bijna „maritiem". Wanneer daarin de woorden