te kunnen werken, en het niet uit de circulatie willen houden,
deponeeren dit bij een bank, en deze bank verstrekt credieten
aan hen, die geld noodig hebben, en daar niet over beschikken.
Als iemand op deze wijze een deposito bij een bank heeft, staat
hij met deze bank in „rekening-courant". Het behoort voorts tot
de taak van een bank, om opdrachten met betrekking tot dit
deposito uit te voeren. Moet iemand nu een schuld betalen, dan
is het begrijpelijk dat hij zijn schuldeischer voor zich naar de
bank kan laten gaan. Daartoe is een tot die bank gerichte op
dracht noodig, inhoudende den last tot betaling uit het tegoed
van den schuldenaar van de verschuldigde som aan den schuld
eischer. Een dergelijke schriftelijke opdracht heet een chèque.
Gaan wij thans één phase verder, en stellen het geval dat de
schuldeischer met genoemde bank ook in rekening-courant staat.
Het is in dat geval duidelijk, dat verzilvering van een chèque
niet plaats vindt. De schuldenaar kan dan volstaan met de bank
opdracht te geven, het door hem verschuldigde bedrag over te
boeken op de rekening van zijn schuldeischer. Deze overboe
kingen, waarbij dus geen geld in circulatie komt, vormen het
bankgiroverkeer. Nog een schrede verder brengt ons tot het
systeem waarbij diverse banken op hun beurt met elkaar in
rekening-courant staan, zoodat het bankgiroverkeer thans een
internationaal net vormt. Zonder hierop verder in te gaan, ver
melden wij dat het „bankgeld" onafhankelijk is van het staatsgeld,
en steeds zijn waarde behoudt.
Het bankgiroverkeer vindt evenwel geen algemeene toepassing.
De banken zelf werken o.a. met het gedeponeerde kapitaal, en
zijn uiteraard meer gesteld op groote deposito's, dan op kleine,
zoodat bij een bankgiro b.v. wel veel groote handelslichamen
zijn aangesloten, doch het groote, niet-kapitaalkrachtige publiek
niet. Vandaar dat ten gerieve van deze laatste categorie over-
heidsgirodiensten werden ingesteld, en wel in Nederland locaal
door verschillende gemeenten, en daarnaast door de posterijen,
welke laatste dienst ook interlocaal werkt. De omzet van den
postchèque en -girodienst in Nederland beloopt in de milliarden
guldens wel een bewijs van het groote maatschappelijk nut dezer
instelling.
Toch, sedert de oprichting in 1917 heeft nog geen 3 der totale
bevolking van Nederland een postrekening. A. M. BOERS noemt
in de Koloniale Studiën 1934 als oorzaak van de groeibelemmering
van het rijksgiroverkeer „zijn centralisatie, welke het wel uiterst
„geschikt doet zijn voor interlocale gireeringen,, omdat bij een
„gedecentraliseerd systeem voor iedere overschrijving meer
„boekingen noodig zijn, hetgeen tijdverlies beteekent voor de
„rekeninghouders en vermeerdering der onkosten van het bedrijf
„veroorzaakt. De locale gireeringen zijn echter niet gebaat bij
„dit gecentraliseerd systeem. Zoo vindt thans de overboeking van
749