veelheden slib en zand, welke ze medevoert(1)In plaats van dit
slib uit te graven of te baggeren om het rivierbed te verlagen,
heeft de bevolking de grond van de landzijde gebezigd om telkens
weer de dijken te verhoogen, zoodat de rivier als een viaduct op
sommige plaatsen 7-10 meter boven het land stroomt. JkaiFeng
ligt 8 meter beneden het rivierbed. De dijken zijn aan de kruin tot
30 meter dik, maar desondanks dikwijls onvoldoende, wanneer in
Juli en Augustus de rivier 20-25.000 m3 water per seconde afvoert.
Toen midden Juni de overstrooming begon, vloeide er nog slechts
4-5000 m3/sec. af. Met zorg hebben de Chineezen de doorbraken
ten o. van ChengChow voorbereid, teneinde op het juiste oogen-
blik de inundatie te stellen. Als gevolg van deze doorbraken
stroomt thans 9/10 van de watermassa door dijkbreuken van 400 m
breedte. Deze massa volgt de natuurlijke helling van het terrein
in z.o. richting. Bij de ChenYangKwan zal het water de Hwai-rivier
bereiken, deze volgen en langs het Keizerkanaal ChinKiang
bereiken. Tengevolge van de rivierengte bij KiangYin is dan eene
hevige overstrooming in het JangTze-bekken te verwachten. Op
25 Juni was de voorste rand van de overstrooming op ongeveer
50 km van de Hwai-rivier genaderd. Deze rand vordert met eene
snelheid van 300 m per uur.
Op 6 Juni trokken de Chineezen terug van KaiFeng, en meldden,
dat tusschen die plaats en ChengChow de dijken doorgebroken
waren. Zij verzuimden niet daarvan de Japanners te beschuldigen.
De spoorbaan hadden zij opgebroken en alle rails weggevoerd.
Daar de tanks en vrachtauto's buiten werking waren, was het de
Japansche cavalerie, die via WeiChwan op 7 Juni 1938 de PingHan
bij ChangKo vernielde, doch spoedig werden deze afdeelingen
door de Chineezen verjaagd en werd de baan hersteld. De Japan
ners bereikten nog ChungMow, halverwege ChengChow en Kai-
Feng en op den 7den zelfs PaiSha op nog geen 20 km van de
spoorwegkruising, doch toen bracht de overstrooming de bewe
ging tot staan. Thans zijn alle Japanners ten oosten daarvan
teruggetrokken.
Generaal ChiangKaiShih had reeds spoedig na den val van
HsuChow te kennen gegeven, dat hij er niet aan dacht in de vlak
ten van HoNan weerstand te bieden. Indien er nog een bewijs
noodig is, dat de afloop van den strijd om HsuChow niet als een
beslissende nederlaag der Chineezen mag worden beschouwd, is
het wel deze verklaring, waaruit blijkt, dat de generalissimus nog
steeds de macht heeft zelf te bepalen, waar hij een strijd met den
vijand wil aangaan, en waar niet. Dit was niet te vlakte van
HoNan, zeide hij, welke zich bij uitstek leent (tenminste als het
niet regent, had hij erbij kunnen voegen) voor het gebruik van
1) Tot 50 van het gewicht van het water.
759