8. UIT DEN VOLKSRAAD.
A. Krijgstucht ondermijnende uitlatingen van de zijde van de
Vaderlandsche Club.
In de op 8 Mei 1938 gehouden openingsrede van de algemeene
vergadering der Vaderlandsche Club oefende de voorzitter dezer
politieke partij t.a.v. het Leger o.m. de volgende critiek uit, welke
aanleiding gaf tot opmerkingen bij de behandeling der begrooting
1939 (zoowel bij het Alg. gedeelte als bij de oorlogsbegrooting)
De voorzitter, de Heer Van Holst Pellekaan, zeide dan
Reeds vorig jaar gewaagde ik van symptomen van ongerust
heid, welke zich in het leger openharen. Helaas is dit er niet heter
op geworden en meer en meer schijnt er een betreurenswaardige
vervreemding te ontstaan tusschen legerleiding en een goed deel
der hoogere officieren, een vervreemdingdie zijn oorzaak vindt
in de omstandigheid, dat elke gelegenheid om initiatief te ont
plooien wordt ontnomen. Verder wil ik hier niet op ingaan, het is
voldoende een tip van den sluier op te lichten".
welke woorden na protest van een ter vergadering aanwezigen
officier niet werden teruggenomen.
Vermoedelijk mede n.a.v. in verschillende dagbladen o.a.
de Javabode van 10 Mei 1938 ter zake op het beleid der
V.C. uitgeoefende ernstige critiek, werden wel is waar in een
communiqué de door den voorzitter geuite woorden „terug ge
nomen", doch zulks geschiedde in een zoodanigen vorm door
het dagelijksch bestuur dat van het „terugnemen" in wezen weinig
of niets overbleef en aldus het bestuur het gewraakte standpunt
eigenlijk overnam. De als gevolg hiervan in verschillende dag
bladen voortdurende critiek op dat beleid was vermoedelijk
oorzaak, dat in het afdeelingsverslag op de begrooting, (zittings
jaar 1938—1939, Ond. 1 Alg. ged. stuk 3) de volgende vraag
werd gesteld
781
In verband met hetgeen in de pers is gepubliceerd, t.a.v. een passage
in de laatste jaarrede van den voorzitter van de Vaderlandsche Club,
waarin critiek werd uitgeoefend op de legerleiding, zouden ver
scheidene leden gaarne vernemen of men, als staatsburger, naar de
meening der Regeering recht heeft critiek uit te oefenen op de leger
leiding, even goed als dat geschieden mag op de leiding van de
civiele departementen.