783 dikwijls heeft getoond op de bres te staan waar het geldt steun te verleenen aan het gezag. Ik meen dan ook de oorzaak voornamelijk te moeten zoeken in een zeker gebrek aan inzicht in de militaire verhoudingen. In het kort komt mijn meening neer op het volgende le. Het protest van den officier op de avondvergadering van 8 Mei geuit zal iederen rechtgeaarden officier uit het hart gegrepen zijn; 2e. De uitlating is gezagsondermijnend, omdat zij waarden aantast, die in het leger niet te hoog kunnen worden aangeslagen 3e. De eenige juiste verhouding is er een van stipte gehoorzaam heid en onwankelbaren trouw van de zijde der hoogere officieren. Meeningsverschillen kunnen optreden, doch mogen wel tot verster king van den band, niet tot vervreemding leiden 4e. Mijn overtuiging is, dat de verhouding goed en juist is en dat opgetreden meeningsverschillen de grenzen van het normale niet overschrijden. Het dagelijksch bestuur van de V.C. trok de betreffende passage bij zijn schrijven van 16 Mei jl. in. Dit is in zekeren zin een erkenning van een misstap toch acht ik deze geste niet bevredigend door de termen, waarmede zij is omkleed. Het dagelijksch bestuur blijft vasthouden aan zijn meening, dat ontstemming, misnoegdheid, teleur stelling, ontevredenheid onder een deel van de hoogere officieren speciaal in den troep - zou bestaan over den huidigen gang van zaken en verder is hij van oordeel, dat de gewraakte passige aan leiding zou hebben gegeven tot onduidelijkheid en misverstand. Ach, Mijnheer de Voorzitter, het zou wel heel vreemd zijn, als er in een corps geen elementen zouden zijn, die tot op zekere hoogte misnoegd enz. zouden zijn. Het ligt min of meer in den aard van den Hollander cm te mopperen, om te kankeren, zoo men wil. Hij geeft gaarne lucht aan zijn gemoed en gebruikt daarbij wel eens termen, welke, strikt genomen, de grenzen van betamelijkheid overschrijden. Ik wil dit toelichten met een voorbeeld uit het militaire leven. Bij de Europeesche onderdeelen wordt in het algemeen goed en flink gediend, maar tevens ontbreekt het onder de manschappen onder anderen vaak niet aan een stemming, welke men gevoegelijk zou kunnen typeeren met kankeren. Men moet dat niet te zwaar opnemen, want Jan, de Europeesche soldaat, meent dat zoo niethet is hem een behoefte zich eens met eenige krachttermen te luchten, doch hij pleegt overigens zijn dienst goed en trouw te verrichten en geeft verder blijk van plichtsbetrachting en goede kameraadschap. Men zegt wel Jan is niet gezond, als hij niet van tijd tot tijd sputtert. Er zijn zelfs aanvoerders die het min of meer verontrustend achten, als de Euro peesche fuselier zich gedurende langeren of korteren tijd onthoudt van het ongezouten uiten van zijn afkeurende meening, hetgeen een mopperpartijtje ter opluchting van zijn gevoel in de hand werkt. „Jongens, wat was de menage vandaag weer beroerd", of„ze hebben het weer mooi uitgezocht met ons in de schaduw van de telefoondraden te laten sjouwen", begint dan de aanvoerder en al spoedig komen te tongen los, om er een schepje op te doen, of er commentaar op te leveren en na verloop van eenigen tijd valt dikwijls op te merken, dat het den jongens goed heeft gedaan zich eens meer of minder kras te hebben geuiter is stoom afgeblazen, zooals men dat noemt. Zonder deze wijze van handelen aan te prijzen, kan men toch in het algemeen zeggende Nederlandsche mentaliteit is eenmaal zoo, dat er graag nu en dan eens over en weer gemopperd wordt. Dat hoort er zoo bij.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1938 | | pagina 71