b. (door den Heer de Hoog) In Haar antwoord aan den Volksraad bij de behandeling in eersten termijn van de begrooting (alg. gedeelte) deelde de Regeering op 28 Juli 1938 het volgende mede Binnen zekere grenzen is dit, ook in het militaire verband, niets bijzonders en verontrustends. Doch wel is het verontrustend, wanneer de ontevredenheid vormen aanneemt van bestendigheid en zich daarbij rechtstreeks richt tegen het beleid van meerderen in den dienst. Dan wordt het een ongezonde misnoegdheid, welke allerminst zonder gevaar is. Een element, dat zich daaraan overgeeft, hoort in de weermacht niet thuis en zal overigens ook overal elders geweerd worden. Dit geldt voor minderen, voor onderofficieren in versterkte mate en a fortiori voor officieren, vooral in het bijzonder als het hoogere aan voerders betreft. Voor misverstand t.a.v. de gewraakte passage is m.i. geen plaats. Zij kenschetste een toestand, welke uit krijgstuchtelijk oogpunt ondenkbaar en onhoudbaar is. Bovendien hield de voorzitter voet bij stuk na het protest van een officier, lid van de Vaderlandsche Club. De Voorzitter heeft in zijn repliek met geen woord over misverstand gerept, doch handhaafde zijn uitlating. Hoe het zij, hoewel de intrekking van de betrokken passage eenige ontspanning ten gevolge heeft gehad, blijft de sfeer onvoldoende opge helderd. Er bestaan dan m.i. twee mogelijkheden le. Volledige opening van zaken tegenover de verantwoordelijke autoriteit. Naar mijn overtuiging zou dan eerst recht duidelijk zijn geworden, hoe onverantwoordelijk de uitspraak was. 2e. Volledige erkenning van het begaan van een ernstige fout, gele gen in het tegenover elkaar stellen van een groep hoogere officieren en de legerleiding, gepaard gaande met intrekking van de gewraakte passage zonder meer. De thans gevolgde gedragslijn brengt geen opheldering en is daarom, althans voor mij en ik vermoed voor velen met mij, hoogst onbe vredigend. Ik kom nu tot het laatste punt, de kwestie van de defensie. Zooeven heb ik al gezegd, dat wij ons altijd bij alle gelegenheden op het stand punt hebben gesteld „Right or wrong, my government", en ik mag dit hier nog wel eens nadrukkelijk herhalen. Wanneer het in moeilijke tijden gaat om de belangen van de defensie, achten wij het onjuist om allerlei zaken naar voren te brengen die verdeeldheid in de leger- en vlootleiding zouden kunnen teweeg brengen. Wij zullen critiek uit oefenen, zeker, maar dan toch critiek, die niet naar buiten den indruk maakt van groote verdeeldheid, iets wat zeker niet gepast is. De Heer Sol heeft de door de Vaderlandsche Club in ongewonen vorm geuite critiek op het defensiebeleid ter sprake gebracht. De Regeering heeft Zich terzake reeds uitgesproken in de Memorie van Antwoord betreffende Afd. VIII van deze begrooting en bij die nopens de Algemeene Beschouwingen. In het eerste stuk constateerde Zij dat Haar van een controverse tu-ssehen Legerleiding en hoogere officieren niets bekend is. Inderdaad, Mijnheer de Voorzitter, deze controverse bestaat niet. In het in de tweede plaats genoemde stuk gaf de Regee ring Haar ernstige bedenking te kennen tegen een critiek, welke gezags- of krijgstucht ondermijnend is. De critiek, waarover het thans gaat, had dit karakter en het kan dan ook niet verwonderen, dat de

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1938 | | pagina 72